Artikel: Strafrecht en het verbieden van rechtspersonen
/In het regeerakkoord van het huidige kabinet staat opvallend veel en opvallend veel concreets over strafrecht. Men zou willen dat het minder was. In andere onderdelen lijkt het besef dat het strafrecht van betekenis is niet, of maar weinig door te klinken. Of misschien wordt het wel opzettelijk verwaarloosd. Dat betreft het onderdeel ‘verbieden van organisaties’. Volgens het regeerakkoord als wetgevingsprogramma komt er een verbod op ‘criminele motorbendes’ en een aanpassing van artikel 2:20 BW ter uitbreiding van verbodsbepalingen van ‘radicale organisaties’. Met dat laatste wordt gedoeld op organisaties ‘die ten doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen’. Laten we het voor de afbakening maar even houden op politieke en maatschappelijke organisaties die, anders dan motorbendes, deelname aan het politiek-maatschappelijke leven en debat tot doel en werkzaamheid hebben (dat is inclusief organisaties van godsdienst en levensovertuiging), maar die in hun activiteiten zodanig te ver gaan dat een verbod van de organisatie zelf aangewezen is om de (beoogde) activiteiten te doenstoppen.Gelet op deze formuleringen lijkt sprake van twee, naar de aard van bezigheden, nogal verschillende soorten organisaties c.q. rechtspersonen, hetgeen ook tot een verschil in aanpak lijkt te leiden. De vraag is of het verschil zo groot is of zou moeten zijn als het lijkt. In elk geval is aan het (verder) verbieden van ‘Outlaw Motorcycle Gangs’ (hierna: OMG’s) en van ‘radicale organisaties’ gemeenschappelijk dat het bij beide gaat om een inbreuk op de vrijheid van – in elk geval – vereniging en vergadering. Dat is een vrijheid die als grondrecht in de Grondwet (artikel 8 ) en in het EVRM (artikel 11) is verankerd. Voorts zal degene die het onderwerp tot zich laat doordringen snel beseffen dat het om onderwerpen gaat waar het strafrecht eo ipso bij betrokken is. De combinatie van deze twee facetten geeft te denken, juist ook over de betekenis en rol van dat strafrecht.
Het is de vraag of dat ‘denken’ over en vanuit strafrecht thans voldoende tot z’n recht komt. Dat lijkt (nog) niet het geval. En dat is zowel jammer als gevaarlijk. Anders dan wel eens wordt gedacht, kan strafrecht wel degelijk bijdragen aan het weerbaarder maken van ‘onze’ democratische rechtsstaat; het heeft op dat punt soms zelfs meer te bieden dan andere rechtsgebieden. Tegelijkertijd kan het strafrecht voor die democratische rechtsorde ook een gevaar zijn: politiek en wetgever kunnen het als bedreiging daarvan aanwenden. Grondrechtsinbreuken door strafrecht kunnen doorschieten bij een te grote angst voor de vermeende gevaren die van rechtsstaat bedreigende groepen uitgaan. In dat opzicht verschilt strafrecht echter niet per se van andere systemen van recht tot inrichting van publiek(rechtelijk) overheidsoptreden tegen groepen en organisaties. Strafrecht kan, met andere woorden, bijdragen aan het helpen verbieden van organisaties, maar kan – paradoxaal genoeg – ook helpen dat verbieden als bedreiging van de democratische rechtsorde binnen rechtstatelijke grenzen te houden. Tegen die achtergrond volgt in het onderstaande een verkenning van enige structuurpunten in de uitwerking van de betreffende passages in het regeerakkoord voor het verbieden van motorbendes respectievelijk antidemocratische organisaties.
Lees verder:
Strafrecht en het verbieden van rechtspersonen; misdrijven tegen de democratische rechtsorde door P.A.M. Mevis in Delikt en Delikwent