Column: ‘Witwas foxtrot’: grote stappen, snel thuis?
/Door K.M.T. (Kim) Helwegen, Jaeger
Een voorwaarde om van witwassen te kunnen spreken, is dat sprake is van geld of voorwerpen met een criminele herkomst. Het komt echter geregeld voor dat het niet duidelijk is of een voorwerp uit misdrijf afkomstig is, laat staan dat kan worden vastgesteld uit welk misdrijf een voorwerp precies afkomstig zou zijn. Een verdenking van witwassen kan evengoed ontstaan als geen direct bewijs aanwezig is voor specifieke begane misdrijven (zogenaamde brondelicten of gronddelicten) In dergelijke gevallen zal een rechter bij zijn afwegingen of sprake is van witwassen in de regel een zestal stappen doorlopen. Bij gebrek aan (direct) bewijs voor een brondelict of gronddelict, zal kritisch worden gekeken of de stappen wel op de juiste wijze en volgorde worden doorlopen. Indien geen sprake is van een gronddelict mag een verklaring van een verdachte worden verlangd nádat is vastgesteld dat sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Deze stap wordt in de praktijk snel genomen. In dit blog komt aan de orde dat enige terughoudendheid bij de tendens dat een verklaring mag worden verlangd over de herkomst van aangetroffen ‘onverklaarbaar vermogen’ op zijn plaats is.
Het Openbaar Ministerie moet de eerste stappen zetten: gerechtvaardigd witwasvermoeden?
Ondanks dat geen direct bewijs aanwezig is voor een brondelict of gronddelict kan toch een verdenking van witwassen ontstaan. Het Openbaar Ministerie is hiervoor wel als eerste aan zet: de Officier van Justitie zal feiten en omstandigheden moeten aandragen, waaruit volgt dat zonder meer sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen. Een vermoeden van witwassen kan worden gebaseerd op zogenoemde witwastypologieën en feiten van algemene bekendheid.
Als aanwijzingen ontbreken van een zogenoemd ‘bron’- of ‘gronddelict’, betekent dit niet zomaar dat bij een witwasverdenking een verklaring van een verdachte mag worden verlangd. De cruciale vraag is namelijk eerst of de aangedragen feiten en omstandigheden wel van dien aan zijn om te kunnen spreken van een witwasverdenking. Als dit niet het geval is, is de stap waarbij een verklaring mag worden verlangd niet aan de orde. Als een verdachte ervoor kiest om gebruik te maken van zijn recht om niets te verklaren, dan mag dit niet zomaar meewegen in de eindconclusie van een rechter, ook niet bij een witwasverdenking waarbij direct bewijs ontbreekt.
Wees kritisch op de stappen
De verdediging zal er kritisch op moeten toezien of wel aan de volgende stap wordt toegekomen. Immers, pas zodra sprake is van een witwasverdenking mag een verklaring over de herkomst van het door het openbaar ministerie als ‘onverklaarbare vermogen’ bestempelde geld of voorwerpen worden verlangd. Het uitblijven van een verklaring kan dan meewegen in de uitkomst of iemand veroordeeld kan worden voor witwassen. Hoewel aan een dergelijke verklaring eisen worden gesteld, betekent dit evenwel nog steeds niet dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat een voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Aannames zijn onvoldoende
In een recent gepubliceerde zaak heeft een vrijgesproken verdachte een beroep gedaan op de zogenoemde inkeerregeling en aangegeven dat hij een groot bedrag (afkomstig uit de uitbaten van een discotheek) op een Zwitserse bankrekening had staan. Bij een tijdige inkeer zou dit betekenen dat het Openbaar Ministerie niet meer strafrechtelijk mag vervolgen voor het verzwijgen van deze inkomsten. Een vervolging voor witwassen is echter nog steeds mogelijk als dit ziet op andere delicten dan puur fiscale feiten. Met andere woorden: op grond van commune delicten kan nog steeds worden vervolgd. Wel zal er dan bewijs moeten zijn voor een ander delict (zoals bijvoorbeeld: drugshandel) waar het geld afkomstig uit zou moeten zijn. Een Officier van Justitie zal hierbij met meer moeten komen dan alleen het verwijzen naar antecedenten. De conclusie dat gelet op ‘het strafblad’ de gelden dan wel van misdrijf afkomstig moeten zijn, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank overweegt in dit kader als volgt:
‘(..) Er is, zo stelt hij [lees: de Officier van Justitie], sprake van een vermoeden van witwassen omdat de verklaringen van verdachte niet geheel verifieerbaar zijn. Het is daarom niet ondenkbaar dat het geld afkomstig is van drugshandel. Dit zijn echter aannames en veronderstellingen en de officier van justitie onderbouwt deze niet. Het enkele verwijzen naar een eerdere veroordeling in 2007 voor deelname aan een criminele organisatie vindt de rechtbank onvoldoende om daarmee vast te stellen dat sprake is van een gronddelict waaruit het geld afkomstig is.’’
Tot slot
Een verklaring bij een witwasverdenking mag pas worden verlangd nádat het Openbaar Ministerie het bewijs aandraagt dat sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Als de verdachte vervolgens een verklaring aflegt zal deze op zijn minst moeten worden onderzocht door het Openbaar Ministerie. Een veroordeling voor witwassen is immers pas mogelijk als met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst moet worden uitgesloten.