Bedoeling Flora- en Faunawet: niet meer dan 2 jachthouders voor dezelfde grond. Verdachte mocht jagen. Vrijspraak.
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1862
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2013 te Nagele, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als houder van een jachtakte een geweer heeft gedragen en/of laten dragen op gronden, te weten op de percelen E17 en E18, waarop hij niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd was, immers
a. kwam hem en/of zijn medeverdachte(n) het genot van de jacht daar niet toe, omdat in strijd met artikel 33 en 34 van de Flora- en faunawet het genot van de jacht was verhuurd aan twee huurders en was/waren hij/zij dus niet gerechtigd daar een geweer te (laten) dragen,
en/of
kwam hem en/of zijn medeverdachte(n) het genot van de jacht daar niet toe, omdat in strijd met artikel 49 Flora- en faunawet er werd gejaagd op een jachtveld dat niet voldeed aan de eisen van artikel 10 en 11 van het Jachtbesluit, immers werd er met meerdere jachthouders gejaagd en/of liet(en) verdachte(n) meerder jachthouders jagen op een jachtveld van 45 hectaren.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
In de eerste vier regels en onder sub b is aan verdachte tenlastegelegd - kort weergegeven - dat hij een geweer heeft gedragen op gronden waarop hij niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd was, immers kwam hem als jachthouder het genot van jacht daar niet toe omdat er werd gejaagd op een jachtveld dat niet aan de wettelijke eisen voldeed.
Het hof is van oordeel dat het in de eerste vier regels en onder sub b tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig is. Verdachte was uit hoofde van het jachthouderschap gerechtigd tot het genot van de jacht (art. 1 in samenhang met artikel 33 en 34 van de Flora- en faunawet) op bedoelde percelen. Dat verdachte dat genot mogelijkerwijs niet mocht uitoefenen omdat het jachtveld niet zou voldoen aan de door de wet gestelde eisen, maakt dat niet anders.
Het hof zal de inleidende dagvaarding daarom, voor zover het betreft het onder sub b tenlastegelegde, nietig verklaren.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder sub a tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Bij schriftelijke overeenkomst, gedagtekend 22 maart 2010, hebben verdachte en betrokkene 1 het genot van de jacht van betrokkene 2 gehuurd. Blijkens die huurovereenkomst zijn de huurders gerechtigd tot het genot van de jacht op de gronden J17 en J18, waarvan betrokkene 2 eigenaar is.
Artikel 1 van de Flora- en faunawet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
jachthouder: degene die overeenkomstig het in de artikelen 33 of 34 bepaalde gerechtigd is tot het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht;
Artikel 33 van de Flora- en faunawet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Gerechtigd tot het genot van de jacht is:
a. de eigenaar van de grond indien niet ingevolge het in onderdeel b of c bepaalde de erfpachter, vruchtgebruiker, beklemde meier of pachter gerechtigd is tot het genot van de jacht en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;
de huurder van het genot van de jacht voorzover hij dat overeenkomstig artikel 34, eerste lid, heeft gehuurd (…);
Artikel 34 van de Flora- en faunawet luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
1. Degene die ingevolge het bepaalde in artikel 33, onderdeel a, b of c, gerechtigd is tot het genot van de jacht, kan dat genot geheel of gedeeltelijk aan één ander verhuren, mits bij een schriftelijke en gedagtekende huurovereenkomst.
Uit het eerste lid van artikel 34 volgt dat het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht aan ‘één ander’ kan worden verhuurd. Aangezien zowel verdachte als betrokkene 1 hebben getekend als huurders van het genot van de jacht, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of er - in het onderhavige geval - sprake is van een geldige overeenkomst.
Uit de memorie van toelichting volgt het volgende.
‘De jachthouder kan, voor zover hij het genot van de jacht op de betreffende grond niet heeft gehuurd, dat recht geheel of gedeeltelijk overdragen aan één ander door middel van gedagtekende en schriftelijke overeenkomsten van huur en verhuur van de jacht, aangezien het jachtrecht een vermogensrecht in de zin van artikel 1585 van het Burgerlijk Wetboek (Boek 7A) is. Kiest hij voor gedeeltelijke verhuur van het jachtrecht, dan kan hij daarnaast niet nog een ander gedeelte van het jachthouderschap op de betreffende grond overdragen.
Anders dan thans het geval is, is het degene die het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht heeft gehuurd, niet toegestaan het door hem gehuurde genot van de jacht in gedeelten te verhuren. Wanneer het genot van de jacht in te veel delen wordt opgesplitst, bijvoorbeeld per wildsoort of groep van wildsoorten, per periode of per middel, dan zouden op hetzelfde stuk grond verschillende jachthouders aanwezig zijn met elk een eigen verantwoordelijkheid. Zo'n situatie komt de samenhang in de uitvoering van het wildbeheer niet ten goede. Hij die slechts een gedeeltelijk jachthouderschap bezit, kan het gedeelte dat hij bezit slechts in zijn geheel weder verhuren. Op deze wijze zijn er nooit meer dan twee jachthouders op dezelfde grond. De mogelijkheid van een gedeeltelijke verhuur van het jachthouderschap is gehandhaafd om terreinbeherende instanties de mogelijkheid te bieden
een deel van het wildbeheer te verhuren en een ander deel in eigen beheer te houden’.
Het hof begrijpt de strekking van artikel 34, eerste lid, van de Flora- en faunawet tegen de achtergrond van de memorie van toelichting aldus dat de wetgever het onwenselijk acht dat er meer dan twee jachthouders voor dezelfde grond zijn.
In de onderhavige casus is als gevolg van de huurovereenkomst sprake van twee jachthouders, te weten verdachte en betrokkene 1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 in samenhang met artikel 33, onder a, is eigenaar betrokkene 2 immers geen jachthouder meer.
Naar het oordeel van het hof verdraagt dit zich met de bedoeling van de wet en moet in een geval als het onderhavige aan het woord “één” in “één ander” niet zodanige betekenis worden toegekend dat niet meer dan één persoon huurder kan zijn. Het hof merkt nog op dat er in de Nota van toelichting op het Jachtbesluit ook van uit wordt gegaan dat er van méér dan één huurder sprake kan zijn in een huurovereenkomst.
Gelet op het vorenstaande acht het hof niet bewezen dat verdachte niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd was op de percelen E17 en E18 en hem het genot van de jacht daar niet toekwam. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem onder a tenlastegelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.