Beklag door ambulancedienst tegen inbeslagname geluidsopname 112-melding
/Rechtbank Den Haag 7 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7496
Klaagster heeft erop gewezen dat de geluidsopname van de 112-melding onderdeel uitmaakt van het medische dossier van het slachtoffer en derhalve valt onder het medisch beroepsgeheim en dat het verschoningsrecht heeft te gelden. Er is geen uitdrukkelijke toestemming van het slachtoffer te verkrijgen, daar het slachtoffer is overleden. Ook heeft klaagster na dossieronderzoek geen overtuigende aanwijzingen om uit te gaan van vermeende toestemming van het slachtoffer. In raadkamer heeft klaagster hieraan toegevoegd dat er ook anderzijds geen aanwijzingen zijn om het verschoningsrecht te doorbreken. Dat het slachtoffer is overleden, maakt dit voor klaagster ook niet anders, nu het medisch beroepsgeheim over de dood heen gaat. Klaagster ziet voorts in de toestemming die door de ouders van het slachtoffer is gegeven, geen overtuigende aanwijzing om het verschoningsrecht te doorbreken, nu het slachtoffer immers meerderjarig was.
Naar de mening van klaagster is de inbeslagname van de geluidsopname dan ook onrechtmatig.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de 112-melding onderdeel uitmaakt van het medisch dossier van het slachtoffer en daarom valt onder het medisch beroepsgeheim. Het verschoningsrecht dat daarop van toepassing is dient volgens de officier van justitie twee belangen.
Ten aanzien van het individueel belang heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er in casu sprake is van veronderstelde toestemming van het slachtoffer. In de onderhavige zaak is het verstrekken van informatie in het belang van het slachtoffer, omdat mag worden verwacht dat, nu er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat zij slachtoffer is geworden van een ernstig misdrijf, zij zou hebben gewild dat er met betrekking tot dat misdrijf een gedegen strafrechtelijk onderzoek zou worden uitgevoerd. Daarnaast mag worden verondersteld dat zij zou wensen dat de voor dat onderzoek benodigde (medische) informatie door de zorgverlener wordt verstrekt. De officier van justitie heeft ook verwezen naar het verhoor met de ouders van het slachtoffer, waaruit blijkt dat de ouders – voor zover bevoegd – de zorgverleners toestemming verlenen om de medische gegevens van hun dochter te verstrekken. Ook de verdachte en tevens echtgenoot van het slachtoffer heeft in zijn verdachtenverhoor op 11 juni 2017 in aanwezigheid van zijn raadsman verklaard dat hij geen enkel bezwaar heeft tegen het verstrekken van het gevorderde 112-gesprek.
Ten aanzien van het maatschappelijk belang heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in zijn algemeenheid uit de in artikel 2 EVRM voortvloeiende verplichting voortvloeit dat er sprake is van een zeer uitzonderlijke omstandigheid waarin het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het belang dat gediend wordt door het medisch beroepsgeheim. Daarnaast spelen de aard en de ernst van het strafbare feit een belangrijke rol, aangezien het een verdenking van doodslag betreft.
Tevens is de aard en de inhoud van de gevorderde gegevens van belang. Gezien het feit dat de mogelijkheid bestaat dat de echtgenoot een rol heeft gehad in het ontstaan van het letsel, en nu er buiten het slachtoffer en haar echtgenoot niemand in de woning aanwezig was, is die informatie van zeer groot belang voor het opsporingsonderzoek. Volgens het openbaar ministerie is er sprake van uitzonderlijke omstandigheden om het beroepsgeheim te doorbreken die er toe leiden dat het belang van de waarheid aan het licht brengen zwaarder komt te wegen dan het belang van het verschoningsrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Nu vaststaat dat de 112-melding – zoals door klaagster in raadkamer naar voren gebracht – het begin van het medisch dossier van het slachtoffer is, kwalificeert de rechtbank de geluidsopname van de 112-melding als medische gegevens voor behandeldoeleinden die vallen onder het medisch beroepsgeheim op grond waarvan klaagster het (afgeleide) verschoningsrecht toekomt. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde, om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Voorop staat dat toestemming van het slachtoffer vereist is om een 112-melding als de onderhavige voor het strafrechtelijk onderzoek te mogen gebruiken, maar dat in dit geval het slachtoffer deze toestemming niet meer kan geven omdat zij is overleden. De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen kan worden gesteld dat een slachtoffer in een strafrechtelijk onderzoek van zo een ernstig misdrijf zelf ook zou willen dat de waarheid hieromtrent aan het licht komt. Het is de rechtbank immers ambtshalve bekend dat slachtoffers van misdrijven zelfs bij minder ernstige misdrijven zeer bereidwillig zijn om toestemming te verlenen om hun medische gegevens aan het strafdossier toe te laten voegen. Derhalve kan worden gesteld dat er in zijn algemeenheid sprake is van vermeende toestemming, behoudens contra-indicaties. De verklaringen van de ouders en de verdachte in deze zaak vormen aangaande deze vermeende toestemming bepaald geen contra-indicatie.
Ook na gebleken of vermeende toestemming kan er echter een gerechtvaardigd beroep op het verschoningsrecht worden gedaan. Met de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat het verschoningsrecht van onder meer een arts niet absoluut is. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van hetgeen aan de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, is niet in een algemene regel te vatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden – en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht – sprake is, gelden zware motiveringseisen.
Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank de volgende omstandigheden afgewogen.
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer is duidelijk geworden dat op 11 juni 2017 rond 1.32 uur de verdachte een 112-melding heeft gedaan betreffende een medische noodsituatie waarbij zijn echtgenote betrokken was. De echtgenote is ernstig gewond en niet meer aanspreekbaar door de hulpdiensten in de woning aangetroffen. De verdachte is om 3.14 uur aanhouden. Diezelfde dag is de echtgenote om 12.57 uur aan haar verwondingen overleden. Niet is gebleken dat op het moment van de 112-melding andere personen in de woning aanwezig zijn geweest. De verdenking jegens de verdachte betreft doodslag, een zeer ernstig feit, een levensdelict dat over het algemeen in de maatschappij grote ophef veroorzaakt.
Het is – gezien het bovenstaande – voldoende komen vast te staan dat de geluidsopname van de 112-melding onmisbaar is voor het aan de dag brengen van de waarheid omtrent hetgeen op de bewuste avond in de woning is gebeurd en dat de inhoud van het besprokene niet op andere wijze kan worden verkregen.
Van doorslaggevend belang acht de rechtbank daarnaast de omstandigheid dat de geluidsopname weliswaar valt onder het medisch beroepsgeheim, nu daarbij mogelijk door de verdachte aan een verpleegkundige van de ambulancedienst medische gegevens van het slachtoffer zijn gegeven, maar dat voor een medische leek hoogstwaarschijnlijk slechts een gesprek te horen zal zijn over de toestand van het slachtoffer dat geen inzage zal geven in de directe behandelrelatie tussen de zorgverlener en het slachtoffer. De aard en de omvang van de inbreuk die het verstrekken van de geluidsopname zal maken op het medisch beroepsgeheim is dan naar verwachting ook beperkt. Hierbij is uiteraard van belang dat uit het verhandelde in raadkamer niet anders blijkt dan dat enkel de verdachte en een verpleegkundige van de ambulancedienst op de geluidsopname te horen zijn.
Bovendien neemt de rechtbank in haar overweging mee hetgeen in artikel 2 EVRM is neergelegd. Zoals ook door de Hoge Raad vastgesteld is in dit artikel het recht op leven gewaarborgd en de daaruit voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek wanneer sprake is van het overlijden van een patiënt en de verdenking ter zake van een levensdelict is gerezen.
Al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van het aan het licht brengen van de waarheid moet prevaleren boven het belang dat wordt gediend met het verschoningsrecht.
Gezien het vorenstaande zal het beklag ongegrond worden verklaard.
Lees hier de volledige uitspraak.