Belastingfraude: geen straf of maatregel opgelegd aan rechtspersoon, bestuurder wel veroordeeld
/Rechtbank Amsterdam 23 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:792
Ontvankelijkheidverweer verworpen en verzoek horen getuigen afgewezen
De raadsvrouw heeft als preliminair verweer en bij pleidooi betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Er is sprake van onrechtmatigheden en onregelmatigheden die zijn begaan in het kader van het vooronderzoek en het verdere onderzoek. Kort samengevat, ziet het verweer op het verkrijgen van informatie van de bestuurder van verdachte door de Belastingdienst tijdens het controle onderzoek nadat hem ten onrechte geen cautie is gegeven en het vervolgens verstrekken van die informatie aan de FIOD voor strafrechtelijk onderzoek en het gebruiken van die informatie door de FIOD. De procedure als geheel kan daardoor niet meer als eerlijk proces worden aangemerkt in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dan wel er is daardoor in strijd gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij heeft de raadsvrouw verwezen naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890).
Voor het geval de rechtbank niet van oordeel is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, heeft de raadsvrouw verzocht om de controle- en FIOD-ambtenaren als getuigen te horen om de gang van zaken nader in kaart te brengen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het preliminaire verweer en zich verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.
De rechtbank heeft op de zitting geoordeeld op dat moment geen grond te zien voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie en evenmin voor toewijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.
De raadsvrouw heeft het ontvankelijkheidsverweer en (subsidiaire) verzoek tot horen van getuigen vervolgens gehandhaafd bij pleidooi en de officier van justitie heeft daarop wederom geconcludeerd tot verwerping van het verweer en afwijzing van het verzoek tot horen van getuigen.
De rechtbank komt bij vonnis tot het oordeel dat het verweer moet worden verworpen en licht dit als volgt toe.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de bestuurder van verdachte tijdens het controle-onderzoek, in ieder geval na zijn verklaring dat de aansluitingsverschillen in zijn administratie het gevolg waren van financiële problemen, had moeten worden gewezen op zijn zwijgrecht. Op dat moment kwam immers oplegging van een bestuurlijke boete in beeld en was sprake van een overgang van de controlesfeer naar de opsporingssfeer; er was sprake van een situatie die kan worden aangemerkt als ‘criminal charge’. De bestuurder van verdachte heeft vervolgens, desgevraagd door de Belastingdienst, zonder dat hem de cautie was gegeven, usb-sticks met informatie verstrekt. Dit levert een vormverzuim op. De rechtbank verbindt daar echter geen gevolgen aan. Niet gebleken is namelijk dat verdachte hierdoor nadeel heeft geleden of anderszins in zijn belangen is geschaad. Nog daargelaten dat het openbaar ministerie heeft onderkend dat de cautie ten onrechte niet was gegeven en daarover in overleg is getreden met de bestuurder van verdachte en zijn advocaat, is niet gebleken dat de informatie op de usb-sticks van doorslaggevend belang is geweest voor het onderzoek en de bewijsvoering in deze zaak. De Belastingdienst had op basis van gegevens in haar systemen al opgemerkt dat sprake was van aansluitingsverschillen. De daarop gebaseerde doorzoeking in het strafrechtelijk onderzoek was dus – ook los van de informatie op de usb-sticks – rechtmatig. De bestuurder van verdachte is vervolgens in het strafrechtelijk onderzoek verhoord over de administratie van verdachte, aangetroffen bij de doorzoeking, en heeft een bekennende verklaring afgelegd. Het voorgaande maakt dat van de door de raadsvrouw gestelde schending van het recht op een eerlijk proces dan wel handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, geen sprake is.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank ook het verzoek tot horen van getuigen af, omdat de noodzaak tot het horen van die getuigen ontbreekt.
Bewezenverklaring
Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Voor het geval de rechtbank haar niet-ontvankelijkheidverweer zou verwerpen en het verzoek tot horen van getuigen zou afwijzen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht geen straf of maatregel op te leggen aan verdachte. De activa van het bedrijf zijn verkocht om een deel van de belastingschuld te voldoen. Verder is het de bedoeling na een algeheel vergelijk met de Belastingdienst de vennootschap met een verlies van tonnen te liquideren, waardoor ook een latente belastingclaim in de vennootschapsbelasting komt te vervallen. Verdachte zal niet meer actief opereren en geen liquide middelen meer genereren, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank zal geen straf of maatregel aan verdachte opleggen. Van belang is dat de bestuurder van verdachte gelijktijdig wordt berecht en dat de rechtbank aan hem een straf zal opleggen. Oplegging van een straf of maatregel aan verdachte is daarom niet passend en opportuun.
Lees hier de volledige uitspraak.