Belastingfraude: onjuiste belastingaangifte aan de hand van valse facturen, niet voeren van deugdelijke administratie en opzettelijk handelen i.s.m. art. 39 Wet op verbruiksbelasting

Gerechtshof Amsterdam 4 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4877

De verdachte is eigenaar van de eenmanszaak bedrijf 5 in de periode van 16 mei 2008 tot en met 23 april 2012. Van 23 april 2012 tot en met 30 juni 2013 wordt de onderneming voortgezet door VOF bedrijf 5. Vennoten zijn de verdachte en persoon 1. Op het moment dat VOF bedrijf 5 wordt uitgeschreven, wordt bedrijf 6. inschreven. De verdachte is alleen en zelfstandig bestuurder van die B.V.

De boekhouder van de verdachte heeft namens hem op 30 april 2012 een aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2012 ingediend waaruit volgt dat er een totaal terug te betalen bedrag resteert van €48.601,00. De aangifte is digitaal door de Belastingdienst ontvangen met omzetbelastingnummer 2146.65.215.B.01. Op 31 juli 2012 heeft de verdachte aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2012 ingediend waaruit volgt dat er een totaal terug te betalen bedrag resteert van €167.219,00. De aangifte is digitaal door de Belastingdienst ontvangen met omzetbelastingnummer 2146.65.215.B.01.

Naar aanleiding van deze negatieve aangiften omzetbelasting heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld en de onderbouwende facturen bij de verdachte opgevraagd. In februari 2013 heeft de controleambtenaar Van Zutphen, na herhaaldelijk verzoek waarop eerder geen reactie van de verdachte was gekomen, een gesprek gevoerd met de verdachte. De daadwerkelijke controle is begonnen in augustus 2013.

Feiten 1 en 2

Uit de administratie van de verdachte volgt dat er in het eerste en tweede kwartaal van 2012 grote hoeveelheden aluminimumfolie en zeeppoeder zouden zijn ingekocht bij bedrijf 7 en bedrijf 2/bedrijf 3. Volgens de factuurstroom worden de goederen vervolgens doorverkocht aan bedrijf 4 (hierna: bedrijf 4), een Slowaakse vennootschap. De Belastingdienst heeft geconstateerd dat genoemde leveranciers de door de verdachte in vooraftrek genomen belasting niet in hun aangifte omzetbelasting hebben opgegeven.

Uit de verschillende (verkoop)facturen van bedrijf 1. volgt dat er een bedrag van in totaal €67.916,38 aan omzetbelasting in rekening is gebracht ten behoeve van de aankoop van aluminiumfolie. De echtheid van de facturen wordt ontkend door directeur/aandeelhouder persoon 2 van bedrijf 1. De facturen zijn daarnaast niet voorzien van een bankrekeningnummer, er is geen betaaltermijn opgenomen, het BTW nummer is onvolledig en de bedrijfsnaam is niet conform hetgeen is opgenomen in de registratie bij de Kamer van Koophandel. Daar komt nog bij dat het bedrijf op 28 februari 2012 is verkocht, ten tijde van de factuurdata het een schildersbedrijf betrof en persoon 3 in 2011 al gestopt was met werkzaamheden voor zijn schildersbedrijf en dus feitelijk niet meer actief was. Een dag na de laatste factuur van bedrijf 1. komen de facturen van bedrijf 8 en later bedrijf 3. Uit de verschillende (verkoop)facturen van bedrijf 2 en bedrijf 3 volgt dat een bedrag van in totaal €171.867,79 aan omzetbelasting in rekening is gebracht ten behoeve van de aankoop van aluminiumfolie en van de facturen. Ook op deze facturen wordt geen bankrekening vermeld en staan diverse typefouten in de bedrijfsnaam/straatnaam/plaatsnaam. Bij de facturen is een kwitantie gevoegd maar het bedrijfsstempel dat namens bedrijf 3 is gezet bevat onvolkomenheden. Zo wordt in de eerste regel de naam “bedrijf 3” geschreven terwijl in de naam van de vennootschap “bedrijf 3” staat, is in de straatnaam en plaatsnaam een letter “A” te weinig geschreven en wijkt het telefoonnummer af van de telefoonnummers op de facturen. Uit onderzoek van de controleambtenaar volgt dat het bedrijfspand van bedrijf 3 leeg is en de bestuurder onvindbaar.

Er bestaan meerdere overeenkomsten tussen de factuurstromen van voornoemde bedrijven, te weten de identieke prijzen voor de producten, de producten en de lay-out van de facturen.

Volgens de boekhouding van de verdachte zijn de goederen doorgeleverd aan bedrijf 4. Volgens de facturen uit de administratie van de verdachte gaat dit om leveringen voor een totaalbedrag van €1.451.666,10. Hierbij heeft de verdachte het 0% tarief toegepast. De verdachte heeft geen gegevens over de persoon die de goederen zou hebben opgehaald. Op de CMR vrachtbrieven staat een stempel met de naam bedrijf 4 International SRO en in bijna alle gevallen een kenteken van een vermoedelijk Slowaaks voertuig. Uit informatie van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigencriminaliteit in Slowakije komt naar voren dat het kenteken onvolledig is en dat hierbij geen tenaamstelling werd gevonden. Volgens informatie van de Slowaakse Belastingdienst is bedrijf 4 een ‘missing trader’. bedrijf 4 heeft geen aangifte gedaan van intracommunautaire verwerving en op het opgegeven bedrijfsadres werd geen bedrijf aangetroffen.

Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is een USB-stick aangetroffen met daarop lijsten met adresgegevens van bedrijven en factuurgegevens. Van een aantal van die bedrijven zijn ook bedrijfsstempels aangetroffen. Daarnaast zijn blanco facturen gevonden.

Feit 3

De Belastingdienst heeft vastgesteld dat er gebreken kleven aan de administratie van de verdachte. Van de kasadministratie ontbreken de volgende primaire gegevens: registratie van het begin- en eindsaldo, registratie van kasverschillen, registratie van privéopnamen en registratie van contante uitgaven. Het kassaldo bleek een fictief saldo te zijn. Er zou een kassaldo van ruim een ton aanwezig moeten zijn, maar de verdachte kon dat niet aantonen. Ook ontbreken de voorraadlijsten, is het voorraadsaldo op de balans een geschat bedrag en ontbreken de onderliggende stukken. Daarnaast is de digitale administratie niet compleet; een aantal papieren facturen is niet opgenomen in de digitale administratie. De verdachte kende de administratieve verplichtingen.

Feit 4

De Douane heeft in oktober 2011 een onderzoek naar niet afgedragen verbruiksbelasting ingesteld bij de verdachte. In het controlerapport van 20 december 2011 staat dat met de verdachte is afgesproken dat vanaf 1 oktober 2011 door hemzelf of namens hem aangifte verbruiksbelasting zal worden gedaan van alle frisdranken, limonades, mineraalwater en vruchtensappen ontvangsten die betrokken worden vanuit andere lidstaten of een derde land. De verdachte is ook per brief van 25 oktober 2011 hiervan in kennis gesteld. In augustus 2013 heeft de Douane opnieuw een onderzoek verbruiksbelasting bij de verdachte ingesteld.

De controle heeft plaatsgevonden over de periode 1 oktober 2011 tot en met 23 juni 2015. Uit de verschillende controlerapporten volgt dat er over de periode 1 oktober 2011 tot en met 23 april 2012 (bijna) geen aangifte is gedaan. Hetzelfde geldt voor de perioden 23 april 2012 tot en met 1 september 2012, 2 september 2012 tot en met 23 juni 2015 en 1 maart 2013 tot en met 23 juni 2015. Door geen aangifte verbruiksbelasting te doen is een belastingnadeel ontstaan van in totaal €405.103,98 (€40.461,53+ €16.687,45 + €80.711+ €267.244).De verdachte heeft tijdens een van de verhoren verklaard dat hij niet had begrepen dat wanneer je de goederen weer doorvoert naar het buitenland, je nog steeds eerst accijns moet afdragen. De boekhouder heeft verklaard dat de verdachte de aangifte van de verbruiksbelasting verzorgde.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de feiten 1 en 2

Het hof concludeert op basis van de hiervoor genoemde verklaring van persoon 3 en de geconstateerde onregelmatigheden in de facturen van bedrijf 7, bedrijf 2 en bedrijf 3 dat deze facturen vals zijn en dat de daarop vermelde inkopen, leveringen en betalingen feitelijk niet hebben plaatsgevonden. Evenmin is gebleken van verkopen en leveringen aan bedrijf 4 aangezien bedrijf 4 geen aangifte heeft gedaan van intracommunautaire verwerving. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de verdachte de facturen reeds vóór de ten laste gelegde periode aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld, slaagt dit betoog niet. De daadwerkelijke controle is aangekondigd in november 2012 en medewerkers van de Belastingdienst zijn in februari 2013 bij de verdachte geweest en toen bleek dat er geen samengestelde administratie was. Uiteindelijk heeft een adviseur de administratie voor de verdachte opgezet. Deze administratie is in de onder feit 2 ten laste gelegde periode ter beschikking gesteld door de verdachte en daaraan lagen de onder feit 2 ten laste gelegde facturen ten grondslag, de facturen maken immers onderdeel uit van de administratie. Anders dan de verdediging stelt, kan de omstandigheid dat de Belastingdienst niet eerder aan de bel heeft getrokken geen indicatie vormen dat de facturen kennelijk stilzwijgend werden goedgekeurd.

De verdachte heeft de valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld ter onderbouwing van zijn aangiften omzetbelasting. Nu deze inkopen en verkopen niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, moet worden geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan dat hij opzet had op het verstrekken van valse facturen en het daarmee doen van onjuiste aangiften. De omstandigheid dat in de woning van de verdachte blanco facturen en bedrijfsstempels zijn aangetroffen op naam van een bedrijf waarvan hij bij zijn boekhouder facturen heeft ingediend,sterkt het hof in die overtuiging. Het voorgaande brengt met zich dat het hof hetgeen de verdachte onder 1 en 2 wordt verweten wettig en overtuigend bewezen acht.

Ten aanzien van feit 3

Op grond van de hiervoor ten aanzien van feit 3 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk niet een administratie heeft gevoerd overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen. Ten aanzien van het opzet overweegt het hof dat de verdachte bekend was met de administratieve verplichtingen. Daar komt bij dat de verdachte opzettelijk valse facturen in zijn administratie hield, zodat hij ook om die reden niet aan zijn administratie-verplichtingen heeft voldaan. Het is de verantwoordelijkheid van de verdachte om een deugdelijke administratie te voeren.

Ten aanzien van feit 4

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier, in het bijzonder de ten aanzien van feit 4 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, vast staat dat de verdachte geen aangifte verbruiksbelasting heeft gedaan, terwijl hij daartoe wel verplicht was. De verdachte is reeds in 2011 op deze plicht gewezen. De verklaring van de verdachte dat hij niet had begrepen dat hij over de producten accijns moest afdragen acht het hof om die reden ongeloofwaardig. Het onder 4 ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Voor het bepalen van het belastingnadeel zoekt het hof aansluiting bij de controlerapporten, te weten een bedrag van in totaal €405.103,98. Daarmee verwerpt het hof het verweer van de verdediging dat onduidelijkheid zou bestaan over de hoeveelheid alcoholvrije dranken en andere producten die niet conform de wet in de heffing zijn betrokken. Het benadelingsbedrag in de controlerapporten is, bij gebrek aan een deugdelijke administratie van de verdachte, gebaseerd op de aanwezige delen van de boekhouding. Dit vormt naar het oordeel van het hof een betrouwbare bron om een schatting aan te ontlenen.

Conclusie

Nu de verdachte onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2012 heeft gedaan en geen aangifte verbruiksbelasting over de periode 1 oktober 2011 tot en met 23 juni 2015 heeft gedaan, is aan de verdachte een te laag bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht en heeft hij ten onrechte geen accijnzen afgedragen waar dat wel had gemoeten. Het totale benadelingsbedrag komt daarmee op €620.923,98 (€215.820 aan omzetbelasting en €405.103,98 aan accijns). Het hof gaat daarbij net als de rechtbank uit van de som van de aangifte van het eerste en het tweede kwartaal van 2012 (€48.601 plus €167.219).

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

  • Feit 3: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

  • Feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 39 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^