Benadeelde partij niet-ontvankelijk omdat stichting inmiddels is opgeheven, oplegging van schadevergoedingsmaatregel t.b.v. toenmalige subsidieverstrekker
/Rechtbank Noord-Holland 2 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:805
Verdachte was in de bewezen verklaarde periode werkzaam als coördinator van de Stichting benadeelde De stichting benadeelde - opgericht in 1997 en opgeheven op 1 oktober 2016 -, was een stichting die zich ten doel stelde de belangen te behartigen van in de Zaanstreek woonachtige vrouwen van buitenlandse origine. Daartoe werden diverse activiteiten georganiseerd. Deze activiteiten werden bekostigd door subsidies die werden verstrekt door de gemeente Zaanstad. Verdachte was in haar functie van coördinator gerechtigd om ten behoeve van de activiteiten betalingen en opnamen te doen vanaf de bankrekening van de stichting. Zij heeft echter het in haar gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd door gedurende een periode van meer dan twee jaar stelselmatig geld van de rekening van de stichting aan te wenden voor persoonlijke doeleinden, voor onder meer apparatuur, sportschool, restaurants en verkeersboetes. Het totale verduisterde bedrag beloopt meer dan 31.000,= euro.
De Stichting benadeelde heeft in de persoon van de voormalig voorzitter van het bestuur, mevrouw betrokkene , een vordering tot schadevergoeding van € 34.859,62 ingediend tegen verdachte wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Bij de vordering bevindt zich als bijlage onder meer een ‘Overzicht van wijzigingen’, afkomstig van de Kamer van Koophandel te Amsterdam. Uit dit overzicht blijkt dat de rechtspersoon Stichting benadeelde met ingang van 1 oktober 2016 is ontbonden en beëindigd. Voorts blijkt uit de stukken dat de subsidierelatie van de Stichting met de gemeente Zaanstad per 1 januari 2015 is beëindigd en dat de gemeente de onterecht verstrekte subsidies terugvordert. Nu de subsidie van de gemeente de enige, althans voornaamste inkomensbron van de stichting vormde, staat daarmee vast dat de stichting op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer had. Daarmee hield de rechtspersoon op grond van artikel 2:9 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek op dat tijdstip op te bestaan.
De door de stichting ingediende vordering tot schadevergoeding dateert van 21 juni 2017. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering is gedaan door een daartoe onbevoegde partij. De Stichting benadeelde zal daarom niet ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de gemeente Zaanstad de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 31.266.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewoordingen alsmede de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de mogelijkheid tot het opleggen van die schadevergoedingsmaatregel afhankelijk is gesteld van de opeisbaarheid van het vorderingsrecht van het slachtoffer.
Bewezen verklaard is dat verdachte geld dat zij uit hoofde van haar functie als coördinator bij de Stichting benadeelde onder zich had, heeft verduisterd. Het totale verduisterde bedrag beloopt € 31.266. De verduistering bestond eruit dat verdachte geld van de bankrekening van de stichting voor persoonlijke doeleinden besteedde.
Niet in geschil is dat het geld op de rekening van de stichting subsidie betrof die door de gemeente Zaanstad aan de stichting werd verstrekt door middel van voorlopige toekenning, welke toekenning definitief werd op het moment dat afdoende verantwoording over de bestedingen zou zijn afgelegd . Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de subsidieverantwoording over 2013 door de gemeente Zaanstad niet is goedgekeurd en dat verantwoording over 2014 nooit is ingediend. Uit een brief van de gemeente Zaanstad aan de stichting blijkt dat dit tot gevolg heeft gehad dat de gemeente de over 2013 en 2014 uitgekeerde subsidie terugvordert. Het feit dat de stichting aangifte heeft gedaan van verduistering betekent niet dat de vordering wordt kwijtgescholden. De stichting heeft een inspanningsverplichting om het teruggevorderde bedrag aan de gemeente terug te betalen en de stichting is verplicht om geld dat zij in het kader van de strafzaak in verband met de verduistering terugontvangt, direct aan de gemeente over te maken, aldus de brief.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee genoegzaam komen vast te staan dat de gemeente Zaanstad door het onrechtmatig handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is daarom naar burgerlijk recht jegens de gemeente Zaanstad aansprakelijk voor de schade die door het door haar gepleegde strafbare feit is toegebracht.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van € 31.266, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag.
Lees hier de volledige uitspraak.