Bepalend voor de vraag of tijdig zekerheid is gesteld is of het te betalen bedrag tijdig is bijgeschreven op de rekening van het CJIB

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9513

In zijn tussenbeslissing van 26 oktober 2016 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de in de onderhavige zaken opgelegde administratieve sancties en de administratiekosten. Voorafgaand aan de zitting was de betrokkene bij brief meegedeeld dat de kantonrechter het aan zekerheid te stellen bedrag heeft verlaagd tot € 70,00 voor beide zaken. De kantonrechter heeft in de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gezien om dit bedrag verder te verlagen en heeft de betrokkene voor een laatste maal in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenbeslissing, zijnde 31 oktober 2016, het tot € 70,00 verlaagde bedrag van de zekerheid te voldoen door overmaking van dat bedrag op de rekening van het CJIB.

In zijn beslissing van 6 januari 2017 heeft de kantonrechter de beroepen van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om binnen de in de tussenbeslissing genoemde termijn alsnog zekerheid te stellen.

De gemachtigde voert aan dat de betrokkene wel degelijk binnen de gestelde termijn gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid. De betrokkene heeft namelijk eerst geprobeerd om het bedrag via internetbankieren over te maken naar het rekeningnummer van het CJIB. Toen dit niet lukte, is hij op 25 november 2016 met contant geld naar de rechtbank gegaan. De rechtbankmedewerker heeft er echter voor gekozen om dit tijdig aangeboden contante geld niet aan te nemen en vertelde hem dat hij louter zekerheid kon stellen met 'IBAN-geld'. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de gemachtigde de ontvangstbevestiging van de rechtbank d.d. 25 november 2016 overgelegd van het poststuk van de betrokkene met daarin de contante betaling en de printscreens van de mislukte overschrijvingen.

Artikel 11, derde lid, van de WAHV bepaalt dat de zekerheid dient te worden gesteld bij het CJIB te Leeuwarden, hetzij door middel van de aan betrokkene toegezonden acceptgiro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het CJIB. Voor de beantwoording van de vraag of tijdig zekerheid is gesteld, is dan ook bepalend of het te betalen bedrag binnen de gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van het CJIB. In de onderhavige zaken is dit niet gebeurd. Dat de betrokkene het bedrag wel binnen de gestelde termijn contant naar de rechtbank heeft gebracht, kan hieraan niet afdoen. De wet biedt immers niet de mogelijkheid om zekerheid te stellen via een contante betaling aan de rechtbank, hetgeen hem door de medewerker van de rechtbank ook was meegedeeld. Bovendien was er op dat moment, 25 november 2016, nog steeds tijd om het bedrag alsnog giraal over te maken. Aldus heeft de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling.

Dat het de betrokkene niet is gelukt om het bedrag van de zekerheidsstelling via internetbankieren over te maken, leidt het hof niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. Uit de printscreens die de gemachtigde heeft overgelegd blijkt dat hij de volgende melding kreeg: "Versturen niet gelukt. Overschrijven naar dit rekeningnummer is niet mogelijk met dit betalingskenmerk. Controleer het betalingskenmerk". De betrokkene had na deze melding contact met zijn bank moeten opnemen. Dat hij dit niet heeft gedaan, is een omstandigheid die voor zijn eigen rekening dient te blijven. De kantonrechter heeft de beroepen van de betrokkene dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Met betrekking tot de klacht van de gemachtigde dat de kantonrechter hem niet voor een vervolgzitting heeft opgeroepen, overweegt het hof het volgende. Uit het systeem van de wet, zoals dat besloten ligt in de artikelen 11 tot en met 13 van de WAHV, volgt, dat in geval van het niet of niet tijdig stellen van zekerheid de kantonrechter op het beroep kan beslissen zonder de betrokkene te horen (vgl. HR 3 maart 1992, VR 1992, 68). Nu de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld heeft de kantonrechter er terecht van afgezien om de betrokkene nogmaals ter zitting te horen.

Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissingen van de kantonrechter bevestigen. Dit brengt mee dat het hof, net als de kantonrechter, niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sancties.
 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^