Veroordeling overtreding EVOA wegens ontbreken vereiste CCIC-verklaring
/Rechtbank Rotterdam 9 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:10228
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de EVOA, door administratieve voorschriften die zijn verbonden aan het vervoeren van afvalstoffen naar China, niet na te leven. Verdachte heeft in vijf gevallen de vereiste Bijlage VII immers niet juist ingevuld en in vijf (niet geheel overlappende) gevallen afvalstoffen vervoerd terwijl de vereiste CCIC-certificaten ontbraken. In totaal gaat het om zeven containers waarbij in strijd met de EVOA is gehandeld.
Om zorgvuldige en snelle controle van internationaal transport van afvalstoffen mogelijk te maken, is onder meer voorgeschreven dat Bijlage VII volledig dient te worden ingevuld. Het nalaten daarvan is weliswaar een administratieve omissie, maar evengoed een belangrijke schakel in het gehele proces van verantwoord transporteren van afvalstoffen.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van het gedeelte van ‘in elk geval met de communautaire regelgeving’, nu die omschrijving onvoldoende concreet is en het voor verdachte niet duidelijk is waartegen zij zich moet verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt als volgt. De tenlastelegging bevat de vermelding dat verdachte artikel 2 onder 35 sub e en/of f van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA) heeft overtreden, alsmede dat is gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie, door containers te vervoeren zonder het vereiste Certificate for Pre-shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued bij CCIC (hierna: het CCIC-certificaat). Het is verdachte derhalve duidelijk welke feitelijkheid haar wordt verweten en onder welke strafbepaling(en) dat volgens het Openbaar Ministerie zou moeten vallen. Dat als alternatief vangnet het gehele communautaire recht in de tenlastelegging is opgenomen, doet hieraan niet af.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde, nu het onvolledige invullen van Bijlage VII van de EVOA zeer kort na de constatering door verdachte is hersteld en dat feit daarom afgedaan had moeten worden met een bestuurlijke waarschuwing.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Overtredingen en misdrijven kunnen in voorkomende gevallen worden afgedaan via een bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke weg. De te nemen maatregelen kunnen doorgaans cumuleren. Dat het onderhavige feit via een bestuursrechtelijke waarschuwing afgedaan had kunnen worden, maakt niet dat de officier van justitie niet het recht toekomt om tot vervolging over te gaan. Bij die afweging kan een rol hebben gespeeld dat verdachte naast het alternatief/cumulatief nog andere feiten ten laste zijn gelegd. De officier van justitie is aldus ontvankelijk in de vervolging en de rechtbank verwerpt het daartoe strekkende verweer van de raadsvrouw.
Beoordeling rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit. Op 23 januari 2013 heeft de Douane in de Rotterdamse haven zeven containers gecontroleerd, die door verdachte van Duitsland, via Nederland, naar China werden vervoerd. Op de begeleidende papieren stond vermeld dat de lading mixed metal scrap betrof en werd aangeduid met afvalcode B1050. Bij vijf van de zeven containers ontbrak een CCIC-certificaat. Op de overgelegde Bijlagen VII van vijf containers stond in vak 7, bij de inrichting voor nuttige toepassing, een naam vermeld van een onderneming die is gevestigd op de 25e etage van een kantoorgebouw in Hongkong. Hierdoor zijn de formulieren niet juist ingevuld, zo schrijft de Douane, nu het evident is dat op een dergelijke plek geen metaalverwerkingsbedrijf is gevestigd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e en sub g van de EVOA, op grond van de bevindingen van de Douane. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de Verordening 1418/2007 en heeft gesteld dat China, als niet-OESOland, in antwoord op het op grond van artikel 37 van de EVOA gedane schriftelijke verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschap (de zogenaamde Questionnaire) aanvullende voorwaarden voor de uitvoer van afvalstoffen vanuit de Gemeenschap heeft gesteld, waaronder het vereiste van het CCIC-certificaat., De antwoorden op de Questionnaire zijn opgenomen in de Verordening 1418/2007 en zijn daardoor onderdeel van het communautaire recht geworden. Nu verdachte vijf containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat heeft zij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA. Verdachte heeft ook op Bijlage VII onjuist vermeld door wie het afval verwerkt zou worden en heeft daarmee artikel 2 onder 35 sub g onder iii van de EVOA overtreden.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van overtreding van artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA, gezien het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar hetzelfde arrest van de Hoge Raad vrijspraak bepleit van overtreding van artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA.
Overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA kan evenmin bewezen worden, nu deze bepaling ziet op de verwerking van afvalstoffen en Verordening 1418/2007 ziet op de overbrenging van afvalstoffen. Van een overbrenging was nog geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
- Overtreding van artikel 2 onder 35 sub e en/of f EVOA
Vast staat dat sprake is van uitvoer uit Nederland van een afvalstof in de zin van de EVOA naar een land (te weten: China), waarop het OESO-besluit niet van toepassing is (hierna: een niet-OESO land) met als doel een nuttige toepassing. Op deze uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 van de EVOA van toepassing.
Artikel 36, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de uitvoer van afvalstoffen voor nuttige toepassing verboden is voor onder andere: “f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden”.
Artikel 37 betreft afvalstoffen genoemd in bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet reeds is verboden krachtens artikel 36. In artikel 37 is geregeld dat de Commissie een schriftelijk verzoek - de Questionnaire - aan ieder niet-OESO land zendt, waarop ieder niet-OESO land schriftelijk kan bevestigen dat de afvalstoffen (met het oog op de nuttige toepassing in dat land) vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd en voorts kenbaar maakt welke controleprocedure in dat land zal worden toegepast.
Als reactie op de Questionnaire zijn er voor de niet-OESO landen drie mogelijkheden:
1. een verbod,
2. een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening en
3. geen controle in het land van bestemming.
China heeft voor de afvalstof met code B1050 voor wat betreft mixed metal scrap bevestigd dat het afval voor nuttige toepassing mag worden uitgevoerd naar China en daarbij antwoord c) (geen controle) aangevinkt. China heeft dus niet gekozen voor een invoerverbod ex artikel 36 van de EVOA.
China heeft aan haar antwoord op de Questionnaire toegevoegd dat voor sommige stoffen (waaronder B1050) een andere controleprocedure volgens het toepasselijke nationale recht zal worden gevolgd. Deze ‘andere procedure’ brengt met zich dat voor invoer drie documenten vereist zijn, waaronder het CCIC-certificaat. China heeft - bij het antwoord op de Questionnaire - geschreven dat het niet is toegestaan een lading afval die niet aan alle vereisten voldoet, te importeren. Het invoeren van afvalstoffen zonder te zijn vergezeld van een CCIC-certificaat is dus verboden.
De Commissie heeft na ontvangst van de antwoorden van de niet-OESO landen de EG‑verordening 1418/2007 vastgesteld (op basis van artikel 37, tweede lid van de EVOA). In die verordening zijn de antwoorden op de Questionnaire opgenomen en heeft de Commissie - naast de kolommen a), b) en c) - in een kolom d) vermeld of er in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
In genoemde EG‑verordening 1418/2007 is uit B1050 het mixed metal scrap in kolom d) opgenomen en niet in de kolom met verboden stoffen (kolom a)). De opname in kolom d) en niet in kolom a), betekent dat er geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van de EVOA. Artikel 2 onder 35 sub f van de EVOA verbiedt handelen in strijd met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43. Nu er geen sprake is van een handelen in strijd met artikel 36 (voor de uitvoer van deze stof naar China geldt immers geen uitvoerverbod) of één van de andere genoemde artikelen in artikel 2 onder 35 sub f, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit deel van het ten laste gelegde.
Dat is anders voor wat betreft het onder sub e ten laste gelegde. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het door China op grond van artikel 37 vereiste CCIC-certificaat door de Europese Commissie is opgenomen in Verordening 1418/2007 en daardoor onderdeel is van het communautaire recht. Daarmee is dit niet slechts een aangelegenheid van de Chinese overheid, maar ook van de Europese Unie. Nu verdachte vijf containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat, heeft zij gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie. Anders dan de raadsvrouw merkt de rechtbank dit wel aan als overbrenging van afvalstoffen, gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad inhoudende dat onder "overbrenging van afvalstoffen" wordt verstaan het vervoer van afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben.’ De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
- Overtreding van artikel 2 onder 35 sub g EVOA
Vast staat dat op Bijlage VII, op 23 januari 2013 overgelegd door de schipper die containers van verdachte vervoerde, op vijf van die bijlagen de inrichting voor nuttige toepassing dan wel als verwerker van de afvalstoffen onjuist is vermeld. Immers, op de formulieren staat een kantoorpand op de 25e etage van een flatgebouw vermeld en nadien zijn genoemde Bijlagen VII ook aangepast. Door deze informatie aanvankelijk onjuist te vermelden op Bijlage VII heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 2 onder 35 sub g van de EVOA. Dat verdachte vijf dagen later per e-mail de juiste informatie heeft verstrekt, doet hieraan niet af. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief heeft begaan, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat zij met een of meer mededader(s) nauw en bewust heeft samengewerkt.
OVAR?
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens verontschuldigbare dwaling. Verdachte heeft steeds in de veronderstelling verkeerd dat geen CCIC-certificaat was vereist voor de uitvoer van onderhavige afvalstoffen naar China. Tot de uitspraak van de Hoge Raad in 2015 is er lange tijd onzekerheid over dit onderwerp geweest.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Nimmer heeft ter discussie gestaan dat een CCIC-verklaring vereist was voor de overbrenging van sommige afvalstoffen naar China, waaronder voor de afvalstoffen in de onderhavige zaak. De onzekerheid heeft zich beperkt tot de vraag welke bepaling uit de EVOA werd overtreden indien het vereiste CCIC-certificaat ontbrak. Dat een CCIC-certificaat voor deze afvalstoffen was vereist is steeds duidelijk geweest en verdachte behoorde dat als professionele marktpartij te weten. Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Bewezenverklaring
- Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Geldboete van € 20.000.
Lees hier de volledige uitspraak.