Beslag op eerder bijtende hond, gegrondverklaring beklag, want geen heterdaad en inbeslagname op grond van overtreding, maar met bijzondere overweging ten overvloede
/Rechtbank Noord-Holland 30 september 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8150
Op 11 juli 2019 heeft in woonplaats een bijtincident plaatsgevonden, waarbij mevrouw S door een witte hond is gebeten. Volgens de medische verklaring in het procesdossier liep zij daarbij een diepe bijtwond in haar linkerarm op en oppervlakkige wondjes aan haar rechterbeen en linker bovenarm. Zij is hiervoor op de afdeling spoedeisende hulp van het Dijklander ziekenhuis in Hoorn behandeld (wond is gereinigd en mevrouw heeft onder andere een tetanusprik gehad).
In verband met wondvochtophoping in haar rechterbeen is zij nadien tweemaal door de huisarts gepuncteerd.
Mevrouw S heeft van dit feit op 12 juli 2019 aangifte gedaan.
Op 30 juli 2019 heeft nog een bijtincident plaatsgevonden. Mevrouw B heeft hiervan op 8 augustus 2019 aangifte gedaan. Zij was onder haar rechter oksel gebeten. De wond was open en bloedde. Zij heeft deze wond door de huisarts laten behandelen.
Op 7 augustus 2019 heeft de toezichthouder van de afdeling Handhaving en Toezicht van de gemeente woonplaats naar aanleiding van de aangifte van 12 juli 2019 contact opgenomen met mevrouw S. Vervolgens is hij met een collega naar de adres in woonplaats gegaan. Hij heeft daarvan rapport opgemaakt, dat eindigt met zijn constatering: “Een vrijwillige muilkorf staan de eigenaren niet voor open voor zover ik dit kan beoordelen uit hun reactie.”
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2019 blijkt dat het openbaar ministerie op 8 augustus 2019 aan de politie te woonplaats heeft verzocht over te gaan tot inbeslagname van een hond aan de adres in woonplaats (het woonhuis van klaagster). Op zaterdag 10 augustus 2019 heeft de politie daarover per e-mail vragen gesteld aan het openbaar ministerie. In bedoeld proces-verbaal wordt voorts het volgende vermeld:
"Ik kreeg op maandag 12 augustus 2019 een email terug van parketsecretaris: “(…) de reden voor inbeslagname ligt in het feit dat de bijtwonden zo ernstig zijn, er meerdere aangiftes (dus meerdere incidenten) zijn en dat er momenteel een levensgevaarlijk dier rondloopt en ieder moment weer opnieuw kan aanvallen. De bedoeling is dat het dier zo snel mogelijk in beslag genomen wordt (liever gisteren dan vandaag) en wordt onderworpen aan een gedragstest. Het feit dat het dier mogelijk vanuit eigen tuin zou hebben gebeten maakt niet uit. Op dit moment zijn er meerdere aangiftes van mensen die gebeten zijn door het dier terwijl zij langs de tuin/woning liepen. Dat het dier zelfs mogelijk over de schutting is gesprongen maakt het verhaal nog ernstiger. Er moet dus echt zo snel mogelijk actie worden ondernomen, het liefst vandaag.”
De opsteller van het proces-verbaal van bevindingen is nog dezelfde dag, 12 augustus 2019, naar de woning van klaagster gegaan. Zij relateert verder:
“Ik deelde nogmaals klaagster mede dat ik de hond in beslag ging nemen en dat ik dit deed in opdracht van de officier van justitie maar dat ik haar als bewaarder zou aanstellen en dat ik die aanstaande donderdag contact met haar zou opnemen voor de overdracht van de hond. Hierop zag ik dat klaagster wat kalmeerde. Ik legde haar uit dat zij de hond niet mocht wegdoen, verkopen, ergens anders onderbrengen en dat ze er voor moest zorgen dat er geen incidenten meer met hem konden voorvallen. Ik vroeg aan klaagster of zij dit begreep en ik hoorde dat zij dit bevestigde. (…)
Ik ben mij er van bewust dat ik niet de bevoegdheid had om klaagster als bewaarder aan te stellen echter heb ik de situatie als zodanig ingeschat dat dit op dat moment mij de beste oplossing leek, en het op dat moment niet meenemen van de hond heeft op dat moment een escalatie in de woning voorkomen en zo wat rust in de zaak aangebracht. Ik sprak met klaagster af dat ik haar donderdag zou bellen over het verdere verloop van de zaak en de overdracht van de hond. Ik heb de kennisgeving van inbeslagname opgemaakt en het bewijs van ontvangst die nacht laten bezorgen. (…)”
De kennisgeving van inbeslagneming op grond van art. 94 Sv. is gedateerd 12 augustus 2019.
Het bedoelde proces-verbaal vermeldt over donderdag 15 augustus 2019:
“Ik heb dezelfde ochtend telefonisch contact gehad met klaagster, zij verklaarde een advocaat te hebben ingeschakeld en deze had al bezwaar ingediend tegen het beslag. Ik zei haar dat ik zou bellen met het Openbaar Ministerie om te horen of er nog wijzigingen waren. Ik heb telefonisch contact gehad met F, het bezwaar was ingediend, er was contact geweest met de advocaat, er was aan de advocaat medegedeeld dat de inbeslagname doorgezet werd en dat de hond opgehaald moest worden.
Ik vroeg haar wat de reden was dat een hond niet op heterdaad in beslag werd genomen. Zij vertelde mij dat zodra het Openbaar Ministerie benaderd was door de gemeente zij actie hebben ondernomen ondanks dat dit niet gebruikelijk was, omdat dit een overtreding betrof, maar gezien de ernst van de zaak en van de verwondingen er toch actie ondernomen moest worden.
Hierop heb ik klaagster gebeld en gezegd dat het beslag werd doorgezet en dat ik voornemens was de hond deze ochtend te komen halen. Ik hoorde haar zeggen dat ze geen keuze had en dat ze mee zou werken. (…)
J heeft de hond D zelf in de dierenambulance geplaatst en D is daarna overgebracht naar opslaghouder 106.”
Ter zitting heeft de officier van justitie meegedeeld dat de hond op dinsdag 1 oktober 2019 aan een gedragstest zal worden onderworpen. Ook zullen er vóór die datum nog röntgenfoto’s worden genomen in verband met mogelijk problemen aan de heup van de hond.
De standpunten
De raadsman van klaagster stelt zich allereerst op het standpunt dat het beslag moet worden opgeheven, omdat evident is dat het onrechtmatig is gelegd. De hond is in beslag genomen op grond van art. 425 Sr. en dat is een overtreding. In dat geval is beslag alleen toegelaten in een heterdaad situatie. Die was hier niet aan de orde.
Daarnaast acht de raadsman het beslag in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen hond aan klaagster. Het is juist dat het hier gaat om een strafrechtelijk beslag en niet om een beslag op last van de burgemeester. De gang van zaken verdient niet de schoonheidsprijs, maar de laatste aangifte is van 8 augustus 2019 en de mailwisseling richting politie is ook van 8 augustus 2019. Die mail wordt op 10 augustus 2019 gezien door de politie en op 12 augustus 2019 is het moment dat men naar woning gaat om de hond in beslag te nemen. De officier van justitie is van mening dat dit nog tijdig is dat geen sprake is van onrechtmatige inbeslagname.
Zij heeft voorts aangevoerd dat het belang van strafvordering zich op dit moment verzet tegen opheffing van het beslag, gelet op het nog te verrichten onderzoek aan de hond.
De beoordeling
Art. 552a lid 1 Sv bepaalt dat belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen onder meer over inbeslagneming.
Indien in een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen (HR 30-10-2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013/128 m.nt. B.F. Keulen).
Naar het oordeel van de rechtbank dient dus in dit geval eerst te worden onderzocht of het aannemelijk is dat er onregelmatigheden zijn geweest bij het leggen van het beslag. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden beoordeeld of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden (HR 2-7-2013, ECLI:NL:HR:2013:130, NJ 2013, 578 m.nt. T.M. Schalken).
Klaagster stelt dat de hond in beslag is genomen op grond van art. 425 Sr. De officier van justitie heeft dat ter zitting niet bestreden. Uit het procesdossier lijkt ook te volgen dat dat wetsartikel de grondslag voor het beslag vormt, zodat de rechtbank hier ook van uit gaat. Art. 425 Sr. luidde ten tijde van de beslaglegging als volgt:
“Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1°. hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;
2°. hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.”
Artikel 425 staat in het derde boek van het wetboek van strafrecht, waarin de overtredingen zijn vermeld. Dat is van belang, omdat art. 96 Sv. inhoudt dat beslaglegging bij overtredingen alleen is toegestaan in geval van ontdekking op heterdaad. In het onderhavige geval moet het dus gaan om beslag na ontdekking op heterdaad.
Voor de datum van beslaglegging gaat de rechtbank uit van 12 augustus 2019. De desbetreffende verbalisant heeft nauwkeurig omschreven waarom de hond op dat moment niet daadwerkelijk is meegenomen, maar klaagster als bewaarder is aangesteld. Terecht wordt door haar opgemerkt dat slechts de officier van justitie een bewaarder kan aanstellen, maar de rechtbank is van oordeel dat de verbalisant in de omstandigheden van het geval de juiste beslissing heeft genomen. Dat de hond feitelijk drie dagen later is afgevoerd, is daarom in dit geval niet bepalend voor de vraag wat als datum van beslaglegging moet gelden.
De eerste aangifte in deze zaak dateert van 12 juli 2019. Uit het dossier valt niet af te leiden dat er enig gevolg is gegeven aan die aangifte.
De tweede aangifte is van 8 augustus 2019. Het openbaar ministerie heeft volgens het aangehaalde proces-verbaal op die dag opdracht gegeven tot beslaglegging op de hond. Het heeft echter tot 12 augustus 2019 geduurd, voordat dat beslag werd gelegd. Onder deze omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank op dat moment geen sprake van een heterdaad situatie.
Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat het beslag onrechtmatig is gelegd. Uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift is dat niet anders (vgl. HR 3-4-2018, ECLI:NL:HR:2018:502, NJ 2018/221, m.nt. T. Kooijmans). Het klaagschrift dient daarom gegrond worden verklaard met last tot teruggave van de hond aan klaagster.
Daarbij heeft de rechtbank goede nota genomen van de opmerking van klaagster dat het tuinhek inmiddels is verhoogd en haar toezegging dat zij bereid is de hond te muilkorven.
De teruggave zal praktisch gezien niet op de uitspraakdatum gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent dat de voor 1 oktober 2019 geplande gedragstest zal plaatshebben vóór teruggave van de hond aan klaagster.
Opmerking verdient nog het volgende. In het dossier bevinden zich diverse foto’s van de twee aangeefsters. Die van de eerste aangeefster tonen onder meer een ernstige vleeswond met spieren en pezen die zodanig aan de oppervlakte liggen dat de wond niet eens gehecht kon worden. De rechtbank is van oordeel dat de te nemen beslissing maatschappelijk onwenselijk is. Het is echter niet aan het openbaar ministerie of de rechter om dit probleem in het kader van het strafrecht op te lossen. Daarvoor dient de wetgever.
Door opmerkingen van de raadsman ter zitting is de rechtbank er overigens van op de hoogte dat op 4 oktober 2018 een wetswijziging van onder meer art. 425 Sr ter consultatie is aangeboden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de hond aan klaagster, nadat het gedragskundig onderzoek is verricht .
Lees hier de volledige uitspraak.