Wetenschap van verdachte dat geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf?
/Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1582
Het gaat in deze zaak om het volgende.
De aangeefster heeft na terugkomst van vakantie ontdekt dat er op 9 juli 2009 een geldbedrag van €110.090 en op 15 juli 2009 een geldbedrag van €110.000 van haar bankrekening is afgeschreven met gebruik van haar eigen overschrijvingskaarten. Zelf heeft zij voor het laatst in 2007 haar overschrijvingskaarten gebruikt. Beide geldbedragen blijken te zijn overgemaakt naar een bankrekening op naam van Betrokkene 1, de moeder van de verdachte. Niet ter discussie staat dat de Verdachte heeft bedacht dat de bedragen naar de bankrekening van zijn moeder moesten worden overgeschreven, dat hij vervolgens aan zijn moeder opdracht heeft gegeven om de geldbedragen vanaf haar bankrekening over te laten maken naar zijn bankrekening in Liechtenstein en dat hij deze geldbedragen in Liechtenstein contant heeft opgenomen.
Ook staat niet ter discussie dat de Verdachte het geldbedrag van de eerste overschrijving, na aftrek van een commissie, in Keulen heeft overgedragen aan Betrokkene 2, waarna Betrokkene 2 het geld in Den Bosch aan zijn zakenrelatie heeft gegeven, en dat de Verdachte het geldbedrag van de tweede overschrijving in Luxemburg aan Betrokkene 2 heeft gegeven, waarna Betrokkene 2 het geld in Den Bosch aan zijn zakenrelatie heeft gegeven. Ter discussie staat wél dat de Verdachte “wist” dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren, omdat hij niet beter wist dan dat het geld in het kader van een echtscheiding buiten beeld moest blijven.
Het gerechtshof heeft de Verdachte wegens “medeplegen van witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof op de vordering Benadeelde partij beslist en aan de Verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat Verdachte veroordeeld dient te worden voor het medeplegen van witwassen. Er is wettig en overtuigend bewijs. Er ligt een aangifte. Daarnaast zijn de bankgegevens, de verklaring van Betrokkene 1 en de verklaring van de Verdachte zelf van belang voor het bewijs. Verdachte wist dat het geld buiten beeld moest blijven. Hij heeft het geld opgenomen en voorhanden gehad. Verdachte heeft de bedoeling gehad om te verhullen waar het geld vandaan kwam.
De raadsman van Verdachte heeft bepleit dat het (voorwaardelijk) opzet voor witwassen ontbreekt en dat Verdachte hiervoor vrijgesproken dient te worden. Verdachte is inmiddels tot de conclusie gekomen dat hij wel erg onhandig en onvoorzichtig gehandeld heeft. Hij heeft destijds aan Medeverdachte Betrokkene 2 gevraagd waar het geld vandaan kwam. De verklaring die werd gegeven, kwam cliënt legitiem en geloofwaardig voor. Verdachte had geen wetenschap van het feit dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was. De vergoeding die hij kreeg voor zijn hulp was ook niet dusdanig hoog dat Verdachte hieruit had moeten opmaken dat het geld van een misdrijf afkomstig moest zijn.
Het hof is van oordeel dat het door Verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak voor opzetwitwassen wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
De feiten en omstandigheden
Voor zover het hof zich kan verenigen met bewijsoverwegingen uit het vonnis van de rechtbank heeft het hof deze hierna opgenomen en tussen aanhalingstekens weergegeven en heeft het hof aldus deze overwegingen tot zijn eigen overwegingen gemaakt. Verdachte wordt aangeduid als verdachte, en de Medeverdachten Betrokkene 1 en Betrokkene 2 respectievelijk als Betrokkene 1 en Betrokkene 2.
Evenals de rechtbank gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:
“Aangeefster Betrokkene 3 ontdekte medio juli 2009, na terugkomst van vakantie, dat geldbedragen van haar bankrekening waren afgeschreven. Daarvoor bleken de overschrijvingskaarten van aangeefster te zijn gebruikt. Op de overschrijvingskaarten was Betrokkene 1 te plaats als begunstigde ingevuld. Aangeefster bankiert zelf bij de ING-bank via internet met tancodes. Tijdens haar vakantie heeft zij geen sms-bericht met tancodes ontvangen. Zij heeft in 2007 voor het laatst haar overschrijvingskaarten gebruikt. Aangeefster heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrift.
Overboekingen van bankrekening aangeefster naar bankrekening Betrokkene 1.
Er was twee maal een overboeking gedaan van de bankrekening van Betrokkene 3 naar het rekeningnummer 001 op naam van Betrokkene 1:
- op 9 juli 2009 een bedrag van €110.090,
- op 15 juli 2009 een bedrag van €110.000.
Betrokkene 2 verklaart in de zomer van 2009 door een zakenrelatie benaderd te zijn met de vraag of Betrokkene 2 kon bemiddelen om geld naar een buitenlandse bankrekening te transporteren. Een vrouw had een overschrijvingskaart ondertekend, dat geld moest via een andere Nederlandse bankrekening naar het buitenland worden gestort om vervolgens contant te worden overhandigd aan de zakenrelatie van Betrokkene 2. De vrouw was op vakantie en de zakenrelatie van Betrokkene 2 was in het bezit gekomen van de overschrijvingskaart. Betrokkene 2 verklaart dat hij het in eerste instantie wel vreemd vond. Betrokkene 2 sprak Verdachte hierover. Verdachte zag mogelijkheden: het geld kon via de bankrekening van zijn moeder naar zijn bankrekening in Liechtenstein worden overgemaakt.
Verdachte verklaart dat Betrokkene 2 hem in de zomer van 2009 benaderde met de vraag of hij twee keer een bedrag van €110.000 voor Betrokkene 2 wilde innen bij zijn bank in Liechtenstein. Het geld moest eerst bij een bank in Nederland terechtkomen om vervolgens te worden doorgestort naar de bankrekening in Liechtenstein. Betrokkene 2 zei dat het geld afkomstig was van een gescheiden vrouw en dat het geld via een buitenlandse bankrekening weer bij die vrouw terecht moest komen. Met acceptgirokaarten kon niet direct geld naar een bankrekening in Liechtenstein worden overgemaakt. Daarom ging het geld eerst naar de bankrekening van de moeder van verdachte. Betrokkene 2 hoorde van Verdachte naar welke bank en welk rekeningnummer het geld in Liechtenstein moest.
Eerste overschrijving van Betrokkene 1 naar Verdachte op 10 juli 2009 te Beek.
Betrokkene 1 verklaart dat haar zoon Verdachte haar in 2009 vroeg of hij geld van iemand mocht laten storten op haar bankrekening. Het geld kwam op de rekening van Betrokkene 1 binnen en zij moest met haar bankpasje het geld ophalen. De toenmalige vriendin van verdachte, Betrokkene 6, zou het geld komen ophalen. Betrokkene 1 heeft Verdachte nog gevraagd of zij hier niet door in de problemen kon komen. Een paar dagen later werd zij gebeld door Betrokkene 6 en zij spraken af om naar de bank in Beek te gaan. Betrokkene 1 is de eerste keer met Betrokkene 6 en Betrokkene 2 naar de bank in Beek geweest.
Betrokkene 6 verklaart dat zij door Verdachte is gevraagd om met Betrokkene 1 naar de bank te gaan.
Betrokkene 1 zei bij de balie dat zij geld wilde overmaken. Betrokkene 2 heeft het geld samen met Betrokkene 1 overgemaakt.
Betrokkene 2 verklaart ook dat hij op verzoek van Verdachte met Betrokkene 1 en Betrokkene 6 naar de bank is gegaan. Betrokkene 2 kreeg van Verdachte een papier waarop stond waar het geld naar toe moest. Betrokkene 2 heeft vervolgens contact gehad met Betrokkene 1 om af te spreken wanneer zij naar de bank zouden gaan. Betrokkene 2 heeft de bankgegevens aan de bankmedewerkster doorgegeven.
Getuige Betrokkene 4, bankmedewerkster bij de SNS bank te Beek, verklaart dat op 10 juli 2009 een oudere dame met een jonge vrouw en een man de bank inkwamen. De oudere vrouw wilde van haar rekening een geldbedrag overboeken naar een buitenlandse rekening. De getuige kreeg toen een discussie met hen over de wijziging in de wijze van overboeken. De oudere vrouw was erg gehaast en ongerust en de jongere vrouw was ongedurig. De oudere vrouw zei dat geld moest worden overgemaakt naar een bankrekening in Liechtenstein, op naam van haar zoon in Dubai. Betrokkene 4 maakte de formulieren in orde. De oudere vrouw ondertekende de formulieren.
Uit de betalingsopdracht van 10 juli 2009 volgt dat een bedrag van €110.000 van Betrokkene 1 naar Verdachte in Liechtenstein moest worden overgemaakt. De betalingsopdracht is door Betrokkene 1 ondertekend.
Toen Betrokkene 6 in de bank was vertrouwde zij het niet helemaal. Zij vond het er maar vreemd aan toe gaan. Zij wilde er niets mee te maken hebben en is toen na het pinnen weggegaan.
Eerste overdracht van Verdachte aan Betrokkene 2
Verdachte verklaart dat hij van Betrokkene 2 hoorde dat het bedrag onderweg was. Vervolgens hoorde hij van zijn bank in Liechtenstein dat er een geldbedrag was gestort. Verdachte verklaart dat hij het geld van zijn bankrekening in Liechtenstein contant heeft opgenomen en in Keulen aan Betrokkene 2 heeft gegeven.
Verdachte nam na de storting in Liechtenstein contact met Betrokkene 2 op en vroeg hem om hem op te halen in Keulen. Verdachte gaf Betrokkene 2 een pakketje geld. Verdachte haalde daar commissie van af. Verdachte zou later de commissie met Betrokkene 2 delen.
In Den Bosch heeft Betrokkene 2 het geld aan zijn zakenrelatie gegeven.
Tweede overschrijving van Betrokkene 1 naar Verdachte op 21 juli 2009 te Maastricht.
Betrokkene 2 verklaart dat zijn zakenrelatie hem zei dat er een tweede overschrijving zou gaan naar de bankrekening van de moeder van verdachte. Verdachte wilde hier ook aan meewerken. Betrokkene 2 werd later weer door Verdachte gebeld om met Betrokkene 1 naar de bank te gaan.
Betrokkene 1 verklaart dat Betrokkene 2 anderhalve week na de eerste overboeking belde om te zeggen dat zij nog een keer geld over moest boeken. Omdat de bank in Beek hen niet kon helpen, zijn Betrokkene 1 en Betrokkene 2 naar de bank in Maastricht gegaan. Betrokkene 1 moest zich daar legitimeren, maar had geen paspoort bij zich. Zij heeft thuis alsnog haar paspoort opgehaald en daarna het formulier ondertekend.
Getuige Betrokkene 5, verkoopadviseur bij de SNS bank, kreeg op 21 juli 2009 een oudere vrouw en een man aan de balie van de SNS bank te Maastricht. De vrouw en de man waren boos omdat zij een groot bedrag over wilden boeken naar een buitenlandse rekening maar dat niet lukte. Ze waren al in een ander filiaal geweest en daar kon het niet omdat het via internet moest. Omdat het om een groot bedrag van €109.000 ging, zei Betrokkene 5 dat zij legitimatie wilde zien. Betrokkene 1 is thuis haar paspoort gaan halen. Na terugkomst heeft Betrokkene 5 de papieren verder in orde gemaakt.
Uit de betalingsopdracht van 21 juli 2009 volgt dat een bedrag van €109.000 van Betrokkene 1 naar Verdachte in Liechtenstein moest worden overgemaakt. De betalingsopdracht is door Betrokkene 1 ondertekend.
Tweede overdracht van Verdachte naar Betrokkene 2.
De tweede storting betrof een bedrag van €110.000. Dit bedrag heeft Verdachte contant opgehaald in Liechtenstein en in Luxemburg aan Betrokkene 2 gegeven. Betrokkene 2 is weer naar Den Bosch gereden om het geld aan zijn zakenrelatie te geven.”
Dat Verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat de desbetreffende geldbedragen van misdrijf afkomstig waren heeft aanvaard leidt het hof in het bijzonder af uit de volgende feiten en omstandigheden:
- Er is gebruik gemaakt van een omslachtige en ingewikkelde constructie, die door Verdachte was bedacht. Verdachte heeft op geen enkele wijze duidelijk kunnen maken waarom deze ingewikkelde en omslachtige gang van zaken noodzakelijk was - anders dan ter verhulling van de herkomst van het geld - en niet kon worden volstaan met een eenvoudige bancaire overboeking.
- De aanzienlijke omvang van de vergoeding die hij voor zijn werkzaamheden zou ontvangen, ongeveer €20.000, exclusief kosten.
- De voor de gebruikte constructie via zijn bankrekening opgegeven reden, namelijk dat het om een scheiding van een echtpaar ging. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich wel kon voorstellen dat een van de twee geld wilde verbergen.
- Hoewel de hiervoor genoemde punten dringend om nadere uitleg en opheldering riepen heeft Verdachte klaarblijkelijk bewust geen (nadere) vragen gesteld over onder meer de rechtmatigheid van de constructie en alternatieve, aanzienlijk meer voor de hand liggende mogelijkheden, waaronder de vraag waarom Betrokkene 2 de gelden niet via een eigen rekening kon overboeken.”
Middel
Het middel klaagt dat de door het hof vastgestelde bijzondere omstandigheden aangaande de wetenschap van de Verdachte dat het geld van misdrijf afkomstig was, op zichzelf én in onderling verband beschouwd, de bewezenverklaring niet kunnen dragen. ’s Hofs vaststelling dat de gang van zaken omslachtig en ingewikkeld was, leidt volgens de steller van het middel immers niet tot de conclusie dat sprake is van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Voorts heeft het hof bij zijn oordeel hieromtrent niet begrijpelijk meegewogen dat de Verdachte een hoge commissie zou ontvangen, nu daaruit immers niet volgt dat de Verdachte wist van de criminele herkomst van de geldbedragen. Ook de door de Verdachte afgelegde verklaring inzake de constructie van de geldovermakingen is daartoe niet redengevend. En dat geldt tot slot ook voor ‘s hofs vaststelling dat de Verdachte bewust geen vragen zou hebben gesteld over de gang van zaken, aldus het middel.
Beoordeling Hoge Raad
Aan de door het Hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, waaronder de door de Verdachte voor de gebruikte constructie via zijn bankrekening opgegeven reden dat het om een scheiding van een echtpaar ging en dat hij zich wel kon voorstellen dat een van de twee geld wilde verbergen, kan niet zonder meer de door het Hof voor het vereiste opzet doorslaggevend geachte gevolgtrekking worden verbonden dat de Verdachte “klaarblijkelijk bewust geen (nadere) vragen heeft gesteld”. Dat brengt met zich dat het oordeel dat de Verdachte wist - waaronder begrepen dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard - dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, niet toereikend is gemotiveerd.
Het middel is terecht voorgesteld.
Conclusie AG
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Voor strafbaarheid van witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr is vereist dat de Verdachte wist dat die geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Onder “weten” als bedoeld in art. 420bis Sr is voorwaardelijk opzet begrepen. Uit de bewijsvoering moet dan blijken dat de Verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de geldbedragen, waarmee hij een of meer van de in art. 420bis Sr genoemde delictshandelingen heeft verricht, uit enig misdrijf afkomstig waren. Vermogensbestanddelen kunnen in beginsel slechts worden aangemerkt als “afkomstig (..) uit enig misdrijf” in de zin van art. 420bis Sr, indien zij afkomstig zijn van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven en/of voorhanden hebben en/of het overdragen daarvan.
In het onderhavige geval heeft het hof blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat de Verdachte stortingen van twee grote geldbedragen via een Nederlandse tussenrekening naar zijn buitenlandse bankrekening heeft laten uitvoeren, dit geld in het buitenland in contanten heeft opgenomen en vervolgens aan een ander heeft overgedragen. Voorts heeft hof vastgesteld dat de Verdachte hiervoor een aanzienlijke vergoeding van ongeveer 20.000 (exclusief kosten) heeft ontvangen en dat de Verdachte als reden voor zijn handelen heeft opgegeven dat het ging om een scheiding van een echtpaar en dat de Verdachte heeft verklaard dat hij zich wel kon voorstellen dat één van de twee echtelieden geld wilde verbergen. Uit het voorgaande volgt evenwel niet zonder meer dat de Verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de twee geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Het gebruik van een omslachtige en ingewikkelde constructie in plaats van een eenvoudige bancaire overboeking, duidt niet noodzakelijk op het verhullen van de criminele herkomst van het geld en de overweging van het hof dat de Verdachte Betrokkene 2 niet heeft gevraagd waarom Betrokkene 2 de gelden niet via een eigen rekening kon overboeken, wijst eerder op culpa dan op (voorwaardelijk) opzet.
Het tweede middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.