Bestuurder van twee bijlesinstituten veroordeeld voor belastingfraude: gevangenisstraf en beroepsverbod

Rechtbank Overijssel 24 oktober 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3883

De verdenking komt erop neer dat verdachte:

  • Feit 1: feitelijk leiding heeft gegeven aan de stichting 1 met betrekking tot het niet doen van aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over de tijdvakken 1 juni 2013 tot en met 30 september 2016;

  • Subsidiair dat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd.

  • Feit 2: feitelijk leiding heeft gegeven aan de stichting 2 met betrekking tot het opzettelijk onjuist doen van aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over één of meer maanden van 2016 en/of 2017;

  • Subsidiair dat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdachte

De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Hiertoe heeft hij – kort gezegd – het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet op de tenlastegelegde feiten gehad. Hij wist niet dat de aangiften niet of onjuist werden gedaan. Hij was ervan overtuigd dat naam 1, die de loonadministratie voor hem deed, ook de aangiften loonheffing deed, aangezien verdachte hem dit had gevraagd.

Voor wat betreft de vraag of de stichtingen als rechtspersonen strafbaar zijn heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

Volgens de raadsman heeft verdachte echter geen feitelijk leiding gegeven aan de eventueel door deze stichtingen begane strafbare gedragingen. Verdachte wist namelijk niet, en had evenmin moeten weten, dat er iets mis ging met de aangiften. Hij was daarom niet gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan.

Het oordeel van de rechtbank

Vooropgesteld wordt dat de rechtbank de tenlastelegging zo leest dat feit 1 ziet op het niet doen van de aangiften loonbelasting. Dit feit heeft derhalve betrekking op alle werknemers van de stichting 1 voor wie geen aangifte loonbelasting is gedaan. Feit 2 heeft blijkens de bewoordingen in de tenlastelegging betrekking op onjuist en/of onvolledig gedane aangiften loonbelasting (en niet op in het geheel niet gedane aangiften). Daarom leest de rechtbank de tenlastelegging van feit 2 aldus dat dit verwijt alleen betrekking heeft op de ten aanzien van naam 2 en naam 3 gedane aangiften loonbelasting.

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.

Feit 1

Inleiding

De stichting 1 is opgericht op 28 mei 2013 en hield zich bezig met studiebegeleiding, vorming en onderwijs en online bijles en huiswerkbegeleiding. De stichting is op 3 juni 2013 ingeschreven in de Kamer van Koophandel en er waren op dat moment tien personen werkzaam bij de stichting. Verdachte was geregistreerd als bestuurder (voorzitter, secretaris en penningmeester) van de stichting en was alleen/zelfstandig bevoegd. Op 12 september 2016 is de stichting 1 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Op 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst een melding ontvangen van het UWV, inhoudende dat mevrouw naam 4 een WW-aanvraag had ingediend, maar dat haar gegevens niet in een polis zijn opgenomen. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt echter dat zij op 9 juni 2013 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de stichting 1, vertegenwoordigd door verdachte, en dat van haar salaris loonbelasting werd ingehouden. Uit onderzoek is gebleken dat die ingehouden loonbelasting en premies volksverzekering niet zijn aangegeven bij de Belastingdienst. Dat gold niet alleen ten aanzien van mevrouw naam 4, maar ook ten aanzien van alle andere medewerkers van de stichting 1. Na deze melding is de stichting 1 opgenomen in de administratie van de Belastingdienst als aangifteplichtig voor de loonheffing en is zij op 6 januari 2016 alsnog uitgenodigd tot het doen van aangiften loonheffing vanaf 1 juni 2013. Aangezien geen aangiften werden gedaan zijn op 11 maart 2016 naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2013 (€28.650), 2014 (€24.850), 2015 (€32.500) en 2016 (€15.500).

Uit een ambtsedige verklaring loonheffing, opgemaakt door verbalisant, ambtenaar werkzaam bij Belastingdienst/Centrale administratie, van 23 augustus 2016 blijkt dat van de stichting 1 voor de tijdvakken juni 2013 tot en met december 2015 geen aangiften loonheffing bij de Belastingdienst zijn ontvangen.

Verdachte heeft bij aanvang van zijn verhoor bij de politie op 1 november 2017 opgemerkt:

“Het niet doen van aangifte dat is inderdaad gebeurd”.

Uit het voorgaande blijkt dat door de stichting 1 in de tenlastegelegde periode over de in de tenlastelegging genoemde tijdvakken geen aangiften loonbelasting heeft gedaan.

Daderschap rechtspersoon

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de stichting 1 kan worden aangemerkt als dader van het niet doen van aangifte loonbelasting. De rechtbank zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in HR 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938, het zogenoemde Drijfmest-arrest).

Hieruit blijkt dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de verboden gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Daarbij is van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: het gaat om een handelen of nalaten van iemand die werkzaam is voor dan wel ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon past, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en/of de gedraging blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan de stichting 1 worden toegerekend. Het doen van dergelijke gaangiften past binnen de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Bovendien betreft het een nalaten van een persoon die werkzaam was ten behoeve van die rechtspersoon, namelijk verdachte in zijn hoedanigheid als alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder.

Naast daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereist opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon.

In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend aan de betreffende rechtspersoon.

De rechtbank verwijst voor haar overwegingen op dit punt naar de hiernavolgende bespreking van de rol van verdachte als feitelijk leidinggevende, in welk verband de aanwezigheid van opzet bij de verdachte wordt onderzocht: de overwegingen dienen als hier ingelast te worden beschouwd in de sleutel van toerekening aan de rechtspersoon van het aanwezige opzet bij de leidinggevende functionaris.

Feitelijk leidinggeven en opzet op de verboden gedragingen

Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven (HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).

Zoals hiervoor is overwogen, was verdachte alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van de stichting 1 en was hij, volgens zijn eigen verklaring, de enige feitelijk leidinggevende. Verdachte heeft de stichting niet als werkgever bij de Belastingdienst aangemeld en hij heeft, zoals uit onderstaande verklaring bij de politie blijkt, bewust geen aangiften loonbelasting gedaan.

Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 1 november 2017 op de vraag welke afspraken hij met zijn accountant had gemaakt, geantwoord:

“Voor juni 2016 had ik geen afspraken, ik heb de spullen gewoon laten liggen. De aangiften loonbelasting bedoel ik hiermee. Totdat ik een dreigend telefoontje kreeg van de Belastingdienst en ik het alsnog wou regelen. De administratie voor de loonbelasting was gewoon klaar alleen heb ik het laten liggen. Ik heb het sinds 2013 laten liggen. Mijn medewerkers wilde ik draaiende houden, daar heb ik een commitment aan gedaan. Daardoor liet ik de Belastingdienst links liggen. Ik wist dat wat ik deed onjuist was.

En heeft hij verklaard:

“Ik heb me jarenlang afgesloten voor de administratie en de consequenties daaraan. Zelfs een appartement gehuurd om vervelende post naar toe te sturen”.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2019 bepleit dat zijn opzet niet was gericht op het niet doen van de loonaangiften. Hij heeft onder meer verklaard dat hij tot 25 februari 2019 zelfs niet wist dat er geen aangiften loonbelasting voor zijn werknemers waren gedaan. Hij is er tot dat moment altijd vanuit gegaan dat naam 1 de aangiften voor de stichting 1 deed aangezien zij dit mondeling overeen waren gekomen. Volgens verdachte was naam 1 verantwoordelijk voor de loonadministratie en stuurde verdachte hem alle gegevens met betrekking tot zijn werknemers. Aan de hand van deze gegevens maakte naam 1 elke maand overzichten die hij maandelijks per e-mail met een aangiftenummer en de aan de werknemers te betalen bedragen aan verdachte stuurde. Hieruit leidde verdachte af dat naam 1 ook de aangiften loonbelasting deed.

Deze verklaring van verdachte staat haaks op de door naam 1 op 2 november 2017 bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende dat hij wel de loonadministratie en de incasso voor de stichting 1 deed, maar dat hij nooit loonaangiften heeft gedaan en dat hij dit van verdachte ook niet hoefde te doen omdat dit collectief werd geregeld. Volgens naam 1 heeft hij duidelijk aan verdachte gevraagd hoe het moest met de loonaangifte van de stichting 1 en gaf verdachte steeds aan dat het collectief was geregeld en dat dit via het accountantskantoor zou gaan.

De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij naam 1 heeft verzocht de loonaangiften van de stichting 1 te doen en dat hij niet heeft geweten dat naam 1 dit heeft nagelaten, ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte eerder, te weten op 2 november 2017 bij de politie de vraag wat de afspraken met naam 1 waren, heeft beantwoord: “De afspraak was dat hij bijles geeft en hij verzorgt de loonadministratie. naam 5 verzamelt de uren, deelt dat in Excel met naam 1, naam 1 berekent de bedragen die hij weer met mij deelt. Deze werkzaamheden doet hij al heel lang, sinds 2000. Verder zijn er geen afspraken, behalve als een medewerker een vraag heeft over het berekend bedrag dan verwijs ik die medewerker naar naam 1 ”.

Dit sluit aan bij hetgeen naam 1 hierover heeft verklaard, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de juistheid van het door naam 1 gestelde moet worden getwijfeld.

De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 1 primair ten laste gelegde gedraging van de stichting 1.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft gepleegd.

Feit 2

Inleiding

De stichting 2 is opgericht op 4 september 2015 en hield zich bezig met studiebegeleiding, vorming en onderwijs, het geven van zo betaalbaar mogelijke bijlessen aan scholieren en studenten van alle opleidingsniveaus en alles wat hiermee verder verband houdt. De stichting is op 14 september 2015 ingeschreven in de Kamer van Koophandel.

Verdachte was ook voor deze Stichting geregistreerd als bestuurder en was alleen zelfstandig bevoegd. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds 1 juli 2019 is gestopt met werken in deze onderneming en dat hij bezig is met het opheffen van deze onderneming.

Uit een ambtsedige verklaring, opgemaakt door verbalisant, ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie, van 26 september 2017 is gebleken dat via het elektronisch berichtenverkeer van de belastingplichtige stichting 2 loonheffingsgegevens zijn ontvangen over de tijdvakken januari 2016 tot en met mei 2016, juni 2016 (2x), juli 2016 tot en met januari 2017, februari 2017 (2x) en maart 2017 tot en met juni 2017.

Uit de administratie van de Belastingdienst is gebleken dat de stichting 2 loonaangifte heeft gedaan op naam van twee werknemers, te weten: naam 2 en naam 3. In 2016 is een bedrag aan uitbetaalde brutolonen aangegeven van in totaal €23.589.

Uit mutaties van de opgevraagde bankrekeningen (van de stichting 2 en van verdachte zelf) blijkt dat aan deze personen in 2016 netto €35.672 aan loon is uitbetaald.

Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat namens de stichting 2 in de tenlastegelegde periode met betrekking tot deze twee werknemers in 2016 een te laag, en dus onjuist, bedrag aan loonbelasting in de elektronische aangiftebiljetten is opgegeven.

De aangiften van 2017 zijn verder niet op (on)juistheid onderzocht.

Daderschap rechtspersoon

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de stichting 2 kan worden aangemerkt als dader van het onjuist doen van aangifte loonbelasting en zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest, zoals hiervoor onder feit 1 bij de bespreking van ‘daderschap rechtspersoon’ vermeld.

Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook hier dat het onjuist doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan de stichting 2 kan worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past binnen de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon.

Bovendien betreft het handelen van een persoon die werkzaam was ten behoeve van die rechtspersoon, te weten eerdergenoemde naam 1, handelend in opdracht van verdachte.

Naast daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereist opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon.

De vraag of het opzet van een individueel persoon kan worden toegerekend aan de rechtspersoon, hangt af van de interne organisatie en van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend aan de betreffende rechtspersoon.

De rechtbank verwijst voor haar overwegingen op dit punt naar de hiernavolgende bespreking van de rol van verdachte als feitelijk leidinggevende, in welk verband de aanwezigheid van opzet bij de verdachte wordt onderzocht: de overwegingen dienen als hier ingelast te worden beschouwd in de sleutel van toerekening aan de rechtspersoon van het aanwezige opzet bij de leidinggevende functionaris.

Feitelijk leidinggeven en opzet op de verboden gedragingen

Ook hier geldt dat nu is vastgesteld dat de verboden gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.

Verreist is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de verboden gedraging heeft; schuld is niet voldoende. In dit geval moet dus worden beoordeeld of verdachte als feitelijke leidinggever ten minste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen.

Daarbij speelt een rol dat naam 1 in opdracht van verdachte voor de stichting 2 de loonadministratie en de aangiften loonbelastingen deed (aan de hand van de gegevens die hij daarvoor ontving van een andere werknemer van de stichting).

Vaststaat dat hij slechts voor twee werknemers van de stichting 2 aangiften loonbelasting heeft gedaan en dat deze aangiften onjuist zijn.

naam 1 heeft verklaard dat hij meermalen bij verdachte kenbaar heeft gemaakt dat aspecten binnen de diverse bedrijven van verdachte hem niet duidelijk waren. Dit blijkt wel uit een e-mailbericht dat naam 1 op 31 januari 2017 aan verdachte gestuurd, waarin hij schrijft:

verdachte,

Ik ben bezig met de afsluitingen van 2016, de loonopgaven en de nieuwe percentages. Er heerst nog veel onduidelijkheid bij mij over wie in welke organisatie zitten, loonbelasting-technisch dan wel te verstaan. Voor de goede orde: ik doe alleen voor stichting 2 maandelijks een opgave en aangifte.

stichting 2:

naam 2 Bruto €1.301,33 wordt Netto €1.176,33

naam 3 Bruto €1.649 wordt Netto €1.495,42

naam 1 heeft bij de politie over dit e-mailbericht verklaard dat hij vaak niet snapte hoe het zat en dat hij regelmatig aan verdachte vroeg hoe het zat maar dat hij geen duidelijkheid kreeg, ook niet nadat hij daar 25 naar had gevraagd.

Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 2 november 2017 verklaard:

Als ondernemende bijlesboer ben ik goed maar waar ik waardeloos in ben is administratie, dingen bijhouden, het is een chaos in mijn kantoor wat betreft administratie. lk heb niks met administratie en dergelijken. Ik besef dat ik een ontzettend grote fout heb gemaakt, en dat het nu anders moet. lk heb me jarenlang afgesloten voor de administratie en de consequenties daaraan. Zelfs een appartement gehuurd om vervelende post naar toe te sturen. (…)

Op uw vraag hoe naam 1 aangifte kan doen bij de Belastingdienst als hij niet weet welke werknemer bij welke onderneming hoort, antwoord ik dat ik me realiseer dat het allemaal onduidelijk is en dat dit strookt met de opmerking van naam 6, inhoudende dat zij niet precies weet voor welk bedrijf van verdachte zij werkt. Ik bedoel het aardig, maar als naam 1 in een patroon zit, komt hij er niet meer uit. Hij blijft sommige dingen gewoon noteren.

Ook uit de verklaringen van werknemers van verdachte blijkt dat de organisatie en bedrijfsvoering bij de stichting 2 onduidelijk en onzorgvuldig was. Zo heeft getuige verklaard dat zij niet precies weet voor welk bedrijf van verdachte zij werkt en dat zij niet altijd een loonstrookje krijgt. Getuige naam 2 heeft verklaard dat hij niet precies weet voor welk bedrijf of welke stichting van verdachte hij werkt. Hij heeft verklaard dat hij zelf het aantal gewerkte uren bijhoudt en dat daar geen controle op plaats vindt. Hij heeft nooit loonstroken en jaaropgaven ontvangen, zijn salaris ontving hij onregelmatig en ook niet altijd alles.

De rechtbank leidt hieruit af dat de bedrijfsvoering bij de stichting 2 ten minste te wensen overliet.

Verdachte was, zoals hiervoor is overwogen, alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van de stichting 2 en hij was, volgens zijn eigen verklaring, de enige feitelijk leidinggevende. Verdachte is uit dien hoofde verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke administratie, zeker waar het de loonadministratie en het doen van aangiften loonbelasting voor zijn werknemers betreft. Verdachte was zich bewust van zijn administratieve (wan)beleid en heeft welbewust de ogen gesloten voor de mogelijke gevolgen daarvan. Maatregelen ter verbetering heeft hij achterwege gelaten. Verdachte heeft nooit onderzocht of naam 1 de loonadministratie op orde had noch heeft verdachte controle gehouden op de aangiften loonbelasting die naam 1 voor hem deed. Sterker nog, verdachte hield een woning aan als postadres, zodat ‘vervelende’ post (van deurwaarders en de Belastingdienst) hem niet bereikte. Door het op een dergelijke wijze een bedrijf te runnen, was de kans op het doen van onjuiste aangiften loonbelasting door naam 1 aanmerkelijk en heeft verdachte die kans welbewust aanvaard.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2019 nog verklaard dat zijn loonadministratie juist goed geregeld was, dat naam 1 zijn zaken goed op orde had en dat er geen chaos was in de loonadministratie.

De rechtbank stelt deze verklaring, in het licht van de eerder door verdachte bij de politie afgelegde verklaring, de verklaringen van naam 1 dat hij nooit duidelijkheid van verdachte verkreeg, en de hiervoor opgenomen verklaringen van andere werknemers als ongeloofwaardig terzijde.

De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 2 primair tenlastegelegde gedraging van de stichting 2.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 primair: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt, geheven, begaan door ene rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

  • Feit 2 primair: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt, geheven, begaan door ene rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;

  • ontzetting van de uitoefening van het beroep van het middellijk of onmiddellijk zijn van een bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^