Bewezenverklaring Hawala-bankieren met Syrië, financieren van terrorisme, witwassen, mensensmokkel en enkele andere strafbare feiten
/Rechtbank Den Haag 20 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1324
Met betrekking tot de feiten 1 en 3 heeft de officier van justitie (kort samengevat) gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft beziggehouden met Hawala-bankieren, terwijl aan hem geen vergunning was afgegeven voor het verlenen van betaaldiensten. Uit getuigenverklaringen, opgeslagen gegevens in inbeslaggenomen telefoons, aangetroffen notities en afgeluisterde gesprekken blijkt van vele betalingen van kleine en grote bedragen. De verdachte was daar bijna dagelijks en veelvuldig mee bezig (feit 1). Nu de verdachte provisie ontving voor de door hem verrichte transacties, kan eveneens worden bewezen dat hij geldbedragen – door dat geld te verwerven, voorhanden te hebben, om te zetten, over te dragen en te gebruiken – heeft witgewassen (feit 3).
Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd (kort samengevat) dat uit het dossier blijkt dat de verdachte meermalen geld heeft doen toekomen aan zijn broer van de verdachte in Syrië, terwijl is gebleken dat die broer van de verdachte was aangesloten bij IS en/of (later) Jabhat al-Nusra of één van de opvolgers daarvan (Jabhat Fatah al-Sham en Tahrir al-Sham). Omdat de verdachte wist dat broer van de verdachte een gewapende strijder was en dat hij was aangesloten bij een terroristische organisatie, heeft de verdachte opzet gehad op het financieren van terrorisme.
Met betrekking tot de feiten 4 en 5 is aangevoerd (kort samengevat) dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen behulpzaam is geweest bij het naar en door Europa en vervolgens naar Nederland te reizen, terwijl hij wist dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was. Zijn handelen was erop gericht behulpzaam te zijn bij het uiteindelijk aanvragen van asiel door die personen in Nederland.
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 3
De raadsman heeft zich met betrekking tot een bewezen verklaring van feit 1, met uitzondering van de inhoud van het gedachtestreepje onder ‘D’, alsmede van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot gedachtestreepje D heeft de raadsman aangevoerd (kort samengevat) dat de verdachte ontkent dat hij de opdracht tot betaling van €21.290 heeft geaccepteerd dan wel dat hij dat bedrag aan naam 21 heeft gegeven. Bovendien blijkt uit het dossier niet op welke datum het bericht “is geschied” is geschreven en evenmin dat dat bericht betrekking heeft op betaling van eerdergenoemd geldbedrag. De verdachte moet dan ook van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd (kort samengevat) dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het financieren van terrorisme. De betalingen die aan broer van de verdachte zouden zijn verricht, zijn niet uit ideologisch oogpunt gedaan maar de verdachte wilde zijn broer – die niet bij een terroristische groepering behoort – slechts helpen. Voorts zijn de verklaringen van naam 10 onbetrouwbaar, zodat die van het bewijs moeten worden uitgesloten. Ten slotte zijn de verdachte en zijn familie niet praktiserend gelovig en geen aanhangers van de strenge Islamitische ideologie.
Feiten 4 en 5
De raadsman heeft aangevoerd (kort samengevat) dat de verklaringen van de ex-echtgenote van verdachte, naam 10, inhoudende dat de verdachte zich bezighoudt met mensensmokkel, onjuist zijn en uit wraak zijn afgelegd. De verdachte heeft gehandeld zonder oogmerk van eigen bevoordeling en heeft slechts hulp verleend bij de reis van zijn familieleden naar Nederland.
De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 en 3
De verdachte wordt verweten (kort gezegd) dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend, van welk handelen hij al dan niet een gewoonte heeft gemaakt.
Wanneer is in de onderhavige zaak sprake van het handelen als betaaldienstverlener?
De verdachte wordt (kort gezegd) verweten het ten behoeve van/op verzoek van begunstigden/betalers uitvoeren van zogeheten Hawala-geldtransacties. Gelet op voornoemde wet en richtlijn is bij Hawala-bankieren sprake van handelen als betaaldienstverlener zodra er minst genomen:
Situatie 1: geld aan de verdachte of zijn mededader(s) is gegeven door een betaler, zijnde geld dat middels Hawala-bankieren naar een Hawala-bankier in een derde land moet worden gestuurd; of
Situatie 2: geld of een opdracht tot afgifte van geld aan de verdachte of zijn mededader(s) is gegeven door een Hawala-bankier in een derde land, zijnde geld dat middels Hawala-bankieren door verdachte aan een begunstigde in Nederland moest worden gegeven.
Met één van die handelingen is immers de betrokkenheid bij de Hawala-transactie gestart en onder de in situatie 1 en 2 beschreven omstandigheden ook reeds sprake van een voltooid delict.
Het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte ook betrokken is geweest bij Hawala-geldtransacties/geldtransfers.
Geen vergunning van de Nederlandsche Bank
Zowel de verdachte als zijn medeverdachte hadden geen vergunning van De Nederlandsche Bank om als betaaldienstverlener op te treden.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De verdachte had naar eigen zeggen personen in Nederland die geldbedragen bij andere personen verzamelden, om dat vervolgens bij hem te brengen waarna hij die bedragen naar het buitenland kon versturen via een Hawala-geldtransactie. Voor het versturen van berichten in de WhatsApp-groepen kreeg hij hulp van medeverdachte en ook van zijn toenmalige vrouw naam 10, omdat hij zelf niet kon schrijven. Bovendien hielp die medeverdachte de verdachte met de boekhouding van de Hawala-geldtransfers.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte aldus samen met anderen op verzoek van personen in Nederland via Hawala-bankiers/geldwisselkantoren in Turkije en/of Syrië meermalen geldbedragen verstuurde naar Syrië en voorts dat hij samen met anderen in opdracht van die Hawala-bankiers/geldwisselkantoren in Turkije en/of Syrië meermalen geldbedragen aan personen in Nederland overhandigde.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte, als onderdeel van een groot netwerk, tezamen en in vereniging met anderen het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend, zonder dat hij daarvoor een vergunning had van De Nederlandsche Bank, en dat hij in dat kader betrokken is geweest bij een groot aantal Hawala-geldtransacties/transfers. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde ondergronds bankieren (Hawala-bankieren) als bedoeld in artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, zoals hierna onder 1 bewezen verklaard. Vanwege de lange duur en intensiteit van de door de verdachte verrichtte
Hawala-geldtransacties/transfers acht de rechtbank bovendien bewezen dat hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
Uit de hiervoor opgenomen verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij voor de door hem verrichtte Hawala-transacties vanuit Nederland provisie rekende om zo de kosten voor die transacties bij de Hawala-bankier/het geldwisselkantoor te kunnen betalen alsmede om zelf iets over te houden als vergoeding voor zijn geleverde diensten. Volgens zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring gebruikte de verdachte die vergoeding als aanvulling op zijn uitkering om makkelijker te kunnen rondkomen. Hiermee heeft de verdachte geldbedragen verworven, voorhanden gehad en van die geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die bedragen afkomstig waren uit een door hem gepleegd misdrijf, te weten het Hawala-bankieren.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen, zoals onder feit 3 tenlastegelegd. Gelet op de lange duur en intensiteit van de door de verdachte verrichtte
Hawala-geldtransacties/transfers acht de rechtbank bovendien bewezen dat hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Bewezenverklaring
parketnummer 09/767275-17:
Feit 1: medeplegen van een gewoonte maken van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan;
Feit 2: het financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
Feit 3: van witwassen een gewoonte maken;
Feit 4: mensensmokkel, meermalen gepleegd;
Feit 5: mensensmokkel, meermalen gepleegd;
parketnummer 09/827550-17 (gev. ttz):
Feit 1: mishandeling;
Feit 3: een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te doen;
parketnummer 09/765005-19 (gev. ttz):
Feit 1: eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
Feit 2: poging tot uitlokking van het opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd;
Strafoplegging
Veroordeling tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Lees hier de volledige uitspraak.