Bezwaar na weigering afschrift processtukken (voorafgaand aan eerste verhoor verdachte)

Rechtbank Den Haag 10 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5861

Deze zaak betreft een beschikking op een bezwaarschrift ex art. 30 lid 4 Sv. De raadsman heeft de officier van justitie verzocht om een afschrift van de processtukken. De officier van justitie heeft aangegeven hiertoe pas over te gaan na het eerste verhoor van de verdachte. Naar aanleiding hiervan heeft de raadsman een bezwaarschrift ingediend bij de rechter-commissaris.

De rechter-commissaris heeft overwogen dat het geschil ziet op de vraag of het belang van het onderzoek vordert dat de verdachte kennisneming van de processtukken tijdelijk — tot na zijn eerste verhoor, als de kennisneming in elk geval wordt toegestaan — wordt onthouden. Voorop staat dat in het kader van de waarheidsvinding het verhoor van de verdachte een evident onderzoeksbelang vormt. Het onderzoek kan worden verstoord als de verdachte vóór zijn eerste verhoor kennisneemt van de processtukken. De kans is in dat geval reëel dat de verdachte, bewust of onbewust, zijn verklaring afstemt op de inhoud van de processtukken, waardoor de waarheidsvinding kan worden belemmerd. De beslissing van de officier van justitie om de verdachte de kennisneming van de processtukken tijdelijk te onthouden is dan ook op goede gronden genomen.

Daarnaast heeft de rechter-commissaris overwogen dat wat onder 28 in de preambule van Richtlijn 2012/13/EU, hetgeen (gedeeltelijk) is aangehaald door de raadsman, niet tot een ander oordeel leidt. Uit deze overweging volgt dat de verdachte vóór het eerste verhoor moet worden geïnformeerd over de kerngegevens van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht. Uit de stukken volgt dat de verdachte hiervan in kennis is gesteld. Er kan gevoeglijk van worden uitgegaan dat de verdachte heeft begrepen om welk incident het gaat, temeer nu hij klaarblijkelijk als politieambtenaar daaromtrent een proces-verbaal heeft opgemaakt. De raadsman heeft nog naar voren gebracht dat het de verdachte niet bekend is waarom het betreffende proces-verbaal onjuist zou zijn en dat de verdachte dus ook niet weet waartegen hij zich in concreto moet verdedigen. Er is echter niet voorgeschreven dat informatie over het strafbare feit in detail moet worden verstrekt, maar in voldoende detail, rekening houdend met de fase waarin de strafprocedure zich bevindt. De rechter-commissaris is van oordeel dat de informatieverstrekking aan de verdachte in deze fase, twee maanden na het incident en nog vóór het verhoor van de verdachte(n), voldoende gedetailleerd is geweest en dat geenszins in strijd met de Richtlijn is gehandeld, ook niet met artikel 6 en 7 van de Richtlijn, nu hierin geen concrete voorschriften worden gegeven over de kennisneming van de processtukken voorafgaande aan het eerste verhoor.

Gelet op het voorgaande heeft de rechter-commissaris het bezwaar ongegrond verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^