Causaal verband & opleggen schadevergoedingsmaatregel

Hoge Raad 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2637

Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:

"op 02 juli 2013 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat]) heeft weggenomen horloges en sieraden, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming."

Uit het zich bij de gedingstukken bevindende voegingsformulier blijkt dat de benadeelde partij betrokkene 1 een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend in verband met de inbraak in de woning van betrokkene 1 op 2 juli 2013 waarop het onder 1 bewezen verklaarde is toegesneden.

Dit formulier bevat in de rubriek “4b. Gegevens over de schade” de vermelding “Zie bijgevoegd blad.” Als bijlage bij het formulier is een overzicht gevoegd van diverse goederen en hun waarde tot een totaalbedrag van € 4.362,-. Het overzicht vermeldt, naast twee horloges en diverse (andere) sieraden, een iPad 4 Cellular ter waarde van € 709,- en een Acer tablet ter waarde van € 117,-. Als bijlage bij het voegingsformulier is voorts een proces-verbaal van aangifte gevoegd, betreffende de door betrokkene 1 gedane aangifte van de hiervoor bedoelde inbraak, met een “Bijlage weggenomen goederen”. Die bijlage vermeldt, naast twee horloges en diverse (andere) sieraden, een tablet, merk en type Apple 4 Cellular, ter waarde van € 709,- en een tablet, merk Acer, ter waarde van € 117,-.
 

Middel

Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, de vordering van de benadeelde partij betrokkene 1 ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde geheel heeft toegewezen (€ 4.362,-) en een schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag heeft opgelegd, terwijl een deel van de schade (de waarde van een gestolen iPad en een Acer tablet) niet als rechtstreeks gevolg van dat feit kan worden aangemerkt.
 

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:

"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van feit 1 (...)

Door [betrokkene 1] werd aangifte gedaan van de omstandigheid dat op 2 juli 2013 tussen 14.00 uur en 18.00 uur was ingebroken in zijn woning aan de [a-straat] te Helmond. Daarbij waren onder meer twee horloges van het merk Ebel en andere sieraden weggenomen."

Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" van de benadeelde partij [betrokkene 1], met bijlage. Die bijlage houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Gegevens beschadigde e/o vermiste voorwerpen

(...)

I PAD 4 Cellular (...)

acer tablet (...)"

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2015 heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:

"Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heb ik geen opmerkingen. Ik refereer mij in zoverre aan het oordeel van het hof."

Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank ter zake van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bevestigd. Dat vonnis houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Door de benadeelde partij [betrokkene 1] is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor (...) schade van € 4.362,- ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.

De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar. (...)

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert."

Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ook voor het opleggen van de in art. 36f Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel is zodanig causaal verband vereist. (Vgl. HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:175.)

In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het Hof besloten dat de schade met betrekking tot de iPad en Acer tablet als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte kan worden aangemerkt. Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van hetgeen is vooropgesteld en het is evenmin onbegrijpelijk. Dat deze voorwerpen niet in de bewezenverklaring zijn vermeld, maakt dat niet anders. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat bij de bewezenverklaarde inbraak "onder meer" horloges en andere sieraden zijn weggenomen, alsmede de omstandigheid dat door of namens de verdachte de gevorderde schadevergoeding niet is betwist.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.
 

Conclusie AG

10. De toelichting op het middel houdt in dat onder 1 uitsluitend is ten laste gelegd en bewezen verklaard dat de verdachte op 2 juli 2013 uit een woning aan de [a-straat] te Helmond horloges en sieraden, toebehorende aan [betrokkene 1], heeft weggenomen, dat de verdachte nooit is verweten dat hij een iPad en/of tablet heeft gestolen en dat dit ook niet is bewezen verklaard. De steller van het middel betoogt dat het hof heeft nagelaten inzichtelijk te maken dat en waarom deze twee schadeposten als rechtstreekse schade als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde kunnen worden aangemerkt.

11. Vooropgesteld kan worden dat voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering gelden, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Zo behoeven, anders dan bij de bewezenverklaring van het strafbare feit (art. 359, derde lid, Sv), bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de uitspraak geen bewijsmiddelen te worden opgenomen waarop die toewijzing berust, terwijl art. 359, tweede lid, Sv niet het oog heeft op een standpunt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

12. Ingevolge art. 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Op grond van art. 361, tweede lid onder b, Sv zal de benadeelde partij alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door – voor zover hier relevant – het bewezen verklaarde feit.

13. De memorie van toelichting bij de wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29) houdt ten aanzien van de toenmalige artikelen 51a (thans: 51f) Sv en 361 Sv, voor zover hier relevant, het volgende in:

“Het wetsvoorstel geeft in artikel 51a aan wie zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen. Volgens dit artikel kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering voegen in het strafproces. (…) Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.

(…)

Het wetsvoorstel stelt in artikel 361, tweede lid, de ontvankelijkheid van de benadeelde partij afhankelijk van enerzijds de uitkomst van de strafzaak en anderzijds van de vraag of aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit (…). Aan de voorwaarde dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit is voldaan als in de telastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt, zodat op basis van de telastelegging de civiele vordering kan worden onderzocht. Wordt een verdachte bijvoorbeeld vervolgd wegens mishandeling dan zal de benadeelde partij zich kunnen voegen met haar vordering die een rechtstreeks gevolg is van mishandeling, ongeacht de vraag of deze schade in de telastelegging is vermeld.”

14. Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De concrete omstandigheden van het geval zijn daarbij bepalend. Ook voor het opleggen van de in art. 36f Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel is zodanig causaal verband vereist. Bij de beoordeling of sprake is van causaal verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit zullen de grenzen van de in de bewezenverklaring genoemde gedraging van de verdachte niet te nauw moeten worden getrokken. Onder omstandigheden kan ook worden aangenomen dat sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit, ook al moet daarvoor in zekere zin buiten de oevers van de formulering van de bewezenverklaring worden getreden. Daarbij moet worden bedacht dat de strafrechter in het kader van het beslissingsmodel van art. 348 en 350 Sv onderzoekt en beraadslaagt op de grondslag van de tenlastelegging, hetgeen doorgaans een zekere versmalling meebrengt, terwijl op de vordering van de benadeelde partij het materiële burgerlijke recht van toepassing is en in art. 6:98 BW in het kader van het causaal verband in algemene termen wordt gerefereerd aan “de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust”.

15. De vraag rijst of de omstandigheid dat de iPad en Acer tablet niet uitdrukkelijk worden genoemd in de tenlastelegging en bewezenverklaring eraan in de weg staat dat het hof de waarde van die goederen heeft kunnen aanmerken als schade die door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks aan de benadeelde partij [betrokkene 1] is toegebracht als bedoeld in art. 51f en art. 361 Sv. Langemeijer geeft in dit verband het voorbeeld van een bewezenverklaring die ziet op de diefstal van een tv-toestel, terwijl ook de vergoeding van schade ontstaan door de ontvreemding van een portemonnee wordt gevorderd. Hij stelt zich op het standpunt dat in een dergelijk geval, kennelijk ook als de portemonnee bij gelegenheid van dezelfde inbraak buit zou zijn gemaakt als het tv-toestel, van toewijzing van een vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van het wegnemen van de portemonnee geen sprake kan zijn omdat het daarbij gaat om een andere gedraging dan die in de bewezenverklaring staat vermeld. Deze interpretatie vindt steun in de tekst van de wet, waarin immers een causaal verband wordt verondersteld tussen het bewezen verklaarde feit en de toegebrachte schade.

16. Toch meen ik op de hiervoor onder 14 genoemde gronden dat een ruimere uitleg de voorkeur verdient. De rechtspraak van de Hoge Raad wijst ook in de richting van een ruimere uitleg. Daaruit is af te leiden dat het bij de beantwoording van de vraag of de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit niet alleen aankomt op de gedraging die in de bewezenverklaring als zodanig is verwoord, maar ook op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. De concrete omstandigheden van het geval zijn immers, zoals hiervoor werd opgemerkt, bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

17. In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het hof besloten dat de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in art. 361, tweede lid, onder b, Sv en art. 51f, eerste lid, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de bijlagen bij het voegingsformulier niet onbegrijpelijk. Het hof heeft de samenhang tussen de bewezen verklaarde diefstal van goederen en de schade kennelijk en niet onbegrijpelijk gevonden in de omstandigheid dat sprake is geweest van één woninginbraak waarbij verschillende goederen – die slechts ten dele in de bewezenverklaring zijn opgenomen – zijn weggenomen. Daarbij neem ik in aanmerking dat de in de schadeberekening betrokken iPad en tablet niet afzonderlijk in de tenlastelegging waren opgenomen. Van een partiële vrijspraak was in zoverre geen sprake. Bovendien blijkt uit de onder 8 geciteerde bewijsoverweging, in het bijzonder uit de term “onder meer”, dat het hof heeft vastgesteld dat er bij de inbraak in de woning van de aangever op 2 juli 2013 meer goederen waren weggenomen dan de in de bewezenverklaring gespecificeerde goederen. In aanmerking genomen dat de raadsman in hoger beroep bij pleidooi heeft medegedeeld dat hij geen opmerkingen heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en dat hij zich in zoverre refereert aan het oordeel van het hof, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.

18. Het middel faalt.



Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^