Combinatie van straffen wettelijk toegestaan?
/Hoge Raad 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2295
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot:
(i) een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en
(ii) een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich - samen met anderen - drie keer schuldig gemaakt aan pogingen tot afpersing. Verdachte heeft aangevers door bedreiging met geweld geprobeerd te dwingen tot afgifte van geldbedragen, vermeende schulden ontstaan uit het rippen van een hennepkwekerij. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte telkens een bedreigende situatie geschapen. Hierdoor is niet alleen een gevoel van angst en onveiligheid bij aangevers teweeggebracht, maar is ook inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer.
Daarnaast heeft verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het (grootschalig) telen van hennep. Door zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit betreffende de productie, handel en het gebruik van softdrugs, door welk circuit ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt.
Tot slot heeft verdachte een vuurwapen, te weten een semiautomatisch pistool van het merk Glock en munitie (kogelpatronen) voorhanden gehad.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook hennepteelt. De laatste veroordeling op het gebied van hennep dateert uit 2010.
Ook wordt rekening gehouden met het op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde strafbare feit (voorhanden hebben van een wapen met munitie van de derde categorie), nu verdachte heeft erkend dit feit te hebben gepleegd. Dit feit is hiermee afgedaan.
Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij inmiddels veel heeft opgebouwd. Zo heeft hij afstand genomen van zijn criminele verleden, werkt hij ruim anderhalf jaar fulltime als machineoperator en woont hij samen met vrouw en kinderen. Daarnaast is betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de feiten, gepleegd in professioneel crimineel verband, en de recidive, zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden zoals door de rechtbank opgelegd, in beginsel op zijn plaats zijn.
Het hof constateert evenwel met de advocaat-generaal en de raadsman dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het vonnis is op 28 mei 2013 - ruim drie jaar na de inverzekeringstelling van verdachte in deze zaak - gewezen. Vervolgens heeft de appelfase na het instellen van hoger beroep op 11 juni 2013 eveneens onevenredig lang - bijna vier jaar - geduurd. Het voorgaande brengt mee dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg én in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Deze aanzienlijke overschrijdingen zouden ertoe leiden dat de op te leggen gevangenisstraf van achttien maanden met drie maanden wordt gematigd tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
Naar aanleiding van het voorgaande, de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten en gelet op hetgeen ter terechtzitting door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht en hetgeen verder is gebleken, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van elf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk en oplegging van de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis. Deze combinatie van straffen leidt er toe dat de positieve ontwikkelingen die verdachte lijkt door te maken niet worden doorkruist door vrijheidsbeneming. De voorwaardelijke straf dient daarnaast als stok achter te deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw vervalt in zijn oude patroon. Verdachte is een gewaarschuwd man.”
Middel
Het middel klaagt dat het Hof een wettelijk niet toegestane combinatie van straffen heeft opgelegd.
De steller van het middel voert in de toelichting daarop – kort gezegd – aan dat het opleggen van een taakstraf naast een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op grond van artikel 9, vierde lid, Sr alleen mogelijk is wanneer het onvoorwaardelijke gedeelte van een op te leggen gevangenisstraf maximaal 6 maanden bedraagt. De door het hof opgelegde combinatie van straffen is met die bepaling in strijd, aldus de steller van het middel.
Beoordeling Hoge Raad
Het middel klaagt terecht dat de oplegging door het Hof van een taakstraf naast een veroordeling tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel acht maanden bedraagt, geen wettelijke grondslag heeft. Art. 9, vierde lid, Sr bepaalt immers:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen."
Lees hier de volledige uitspraak.