Conclusie AG over verdenking en anonieme tip terzake WWM
/Hoge Raad 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:389 Het Gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 500 euro ter zake van ‘de voortgezette handeling van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd’.Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld.
Middelen
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het Hof het dat er sprake was van een redelijk vermoeden zoals bedoeld in art. 49 Wet wapens en munitie (WWM), terwijl het vermoeden enkel is gebaseerd op CIE-informatie die onvoldoende concreet en specifiek was en waarvan over de betrouwbaarheid geen oordeel kon worden gegeven, terwijl er desondanks geen nadere onderzoekshandelingen zijn verricht ter verificatie van de informatie.
Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat aan de verdachte niet tijdig de cautie is gegeven en dat derhalve de verklaring van de verdachte van het bewijs had moeten worden uitgesloten ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 81 RO.
Conclusie AG
6. Het Hof heefthet volgende vastgesteld en overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat het bewijsmateriaal dat is aangetroffen op de woonboot waar de verdachte verbleef en - op aanwijzing van de verdachte - in een auto in een garage, onrechtmatig is verkregen en van het bewijs moet worden uitgesloten.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat:
(i) de onderhavige CIE-melding onvoldoende concrete informatie bevatte, om op grond daarvan zonder nadere verificatie de machtiging tot doorzoeking te kunnen verstrekken, mede omdat de redenen van wetenschap niet zijn vermeld en een oordeel over de betrouwbaarheid niet kon worden gegeven;
(ii) (…);
(iii) (…);
(iv) het in de auto aangetroffen bewijsmateriaal is verkregen als gevolg van het feit dat verzuimd is de verdachte tijdig de cautie te geven.
Het hof stelt op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
Blijkens een proces-verbaal van de CIE van 23 januari 2014 is in de maand januari van 2014 via een informant de volgende informatie binnengekomen: “[verdachte] woont op een woonboot op de [a-straat 1] te Amsterdam. In deze woonboot heeft [verdachte] een vuurwapen liggen. Dit vuurwapen is van [verdachte]”. In dit proces-verbaal is voorts vermeld dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie niet kan worden gegeven en dat uit onderzoek is gebleken dat met [verdachte] wordt bedoeld: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 ingeschreven op het adres [c-straat 1] te Almere ingeschreven, doch verblijvende op een woonboot aan de [a-straat 1] te Amsterdam.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2014 is er naar aanleiding van de CIE- informatie op 27 januari 2014 een onderzoek ingesteld naar een woonboot welke vermoedelijk zou zijn gelegen achter perceel [a-straat 1] te Amsterdam. Aan de verbalisanten was door hulpofficier van justitie H.R. Keijzer een machtiging tot binnentreden verstrekt. Daarin is de woning waarop de machtiging betrekking heeft als volgt omschreven: “In de woning gelegen aan het adres [a-straat 1], de woonboot gelegen achter perceel [a-straat 1] te Amsterdam”. De verbalisanten beschikten voorts over informatie dat in de boot de verdachte, een vrouw, een jongetje van ongeveer vijfjaar oud en een tweeling van twee maanden oud woonachtig waren. De verbalisanten hebben in het bijzijn van hulpofficier van justitie H.R. Keijzer aangebeld bij de woonboot aan de [a-straat 2] te Amsterdam, alwaar de deur werd geopend door een oudere man. Op dat moment zien de verbalisanten in de woonboot gelegen naast de woonboot van [a-straat 2] een jonge vrouw met een baby op haar arm. Gelet op de voorinformatie belde verbalisant [verbalisant 1] aan bij [a-straat 3] en deelde aan een,-vrouw, welke later [betrokkene 1] bleek te zijn, mede dat de verbalisanten in verband met een tip op zoek waren naar een vuurwapen dat in de woonboot aanwezig zou zijn. Verbalisant [verbalisant 1] gaf aan te beschikken over een machtiging tot binnentreden en vroeg [betrokkene 1] of met haar toestemming de woonboot mocht worden doorzocht. [betrokkene 1] verklaarde dat ze niets te verbergen had en dat ze naar binnen mochten om de woonboot te doorzoeken.
Tijdens de doorzoeking kreeg verbalisant [verbalisant 1] de verdachte aan de telefoon. De verdachte verklaarde dat er geen vuurwapen in de woonboot aanwezig was. De verdachte verklaarde dat er wel een doos van een vuurwerkpistool op het keukenkastje lag. Die doos met inhoud is gevonden en in beslag genomen. De verdachte deelde tevens telefonisch mee dat het pistool dat bij de blauwe doos hoorde, niet in de woonboot, maar in zijn auto in Amsterdam Noord lag. Vervolgens arriveerde de verdachte in de woonboot. De verdachte verklaarde desgevraagd nogmaals dat het pistool dat bij het blauwe doosje hoorde in zijn auto lag, die in Amsterdam Noord in een garage zou staan. De verdachte verklaarde mee te werken en met de verbalisanten mee te willen gaan naar de garage teneinde het pistool uit te leveren. Vervolgens zijn op aanwijzen van de verdachte door de verbalisanten uit voornoemde auto losse onderdelen van een zilverkleurig vuurwapen gehaald.
In het licht van deze feiten en omstandigheden faalt het verweer in al zijn onderdelen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat
(i) aan de ClE-informatie — bestaande in de anonieme tip, die in zoverre is geverifieerd dat uit onderzoek bleek dat de verdachte (die [verdachte] heet) aan de [a-straat 1] verbleef- een redelijk vermoeden kon worden ontleend in de zin van art. 49 Wet wapens en munitie ten aanzien van de woonboot aan de [a-straat 1] die tot verblijfplaats van de verdachte diende.
Dat door de CIE geen uitspraak kon worden gedaan over de betrouwbaarheid van de informatie en dat de redenen van wetenschap niet blijken, doet hieraan niet af.
(ii) (…).
(iii) (…).
(iv) de verdachte aan de telefoon spontaan heeft verteld over de spullen die in de woonboot en over het pistool dat in zijn auto in Amsterdam Noord lagen. Op aanwijzen van de verdachte zijn door verbalisanten uit deze auto losse onderdelen van een zilverkleurig vuurwapen gehaald. Nu door de verdachte spontaan is verklaard over de later aangetroffen goederen, is het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, niet van toepassing.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het op de woonboot en in de auto aangetroffen bewijsmateriaal rechtmatig is verkregen en voor het bewijs kan worden gebezigd. (…)”
7. Vooropgesteld moet worden dat anoniem aan de politie verstrekte informatie aanleiding kan zijn voor een redelijk vermoeden van overtreding van de WWM. Reijntjes heeft er in zijn noot bij de nader te vermelden rechtspraak uit 2013 op gewezen dat drie vragen relevant kunnen zijn voor de vraag of op basis van dergelijke informatie mag worden opgetreden: 1. Is de informatie voldoende concreet en specifiek?; 2. Bevat de informatie een oordeel over de betrouwbaarheid? ; 3. Is de informatie geverifieerd? Het accent ligt in de rechtspraak van de Hoge Raad op de eerste vraag.
8. Over de tweede en derde vraag verschaft het arrest van het Hof expliciet duidelijkheid. In de onderhavige zaak bevatte het proces-verbaal waarin de CIE-informatie was opgenomen de mededeling dat de betrouwbaarheid van de anoniem verschafte informatie niet kon worden vastgesteld. Dat betekent volgens de Hoge Raad niet zonder meer dat dergelijke informatie onbruikbaar is. Ook het ontbreken van verificatie behoeft nog niet aan het gebruik daarvan in de weg te staan. Anders dan de steller van het middel meent, heeft echter in de onderhavige zaak enige verificatie door de politie plaatsgevonden. Immers de voornaam uit de informatie komt, zoals het Hof heeft overwogen, overeen met de voornaam die uit adresverificatie blijkt. Ik voeg daaraan toe dat er ook nog voorinformatie over de bewoners van de (doorzochte) woonboot was die (hoewel kennelijk bij toeval) in zekere mate werd bevestigd voorafgaande aan de daadwerkelijke doorzoeking.
9. Het Hof heeft niet uitdrukkelijk overwogen dat de CIE informatie voldoende concreet en specifiek was. In het oordeel van het Hof ligt dit mijns inziens echter wel besloten temeer nu het informatie betrof die op een onderdeel is geverifieerd. In zoverre is het oordeel van het Hof dat het bewijsmateriaal rechtmatig is verkregen niet onjuist dan wel ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat aan de verdachte niet tijdig de cautie is gegeven en dat derhalve de verklaring van de verdachte van het bewijs had moeten worden uitgesloten ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
12. Ingevolge art. 29 Sv dient de verhorende ambtenaar vóór aanvang van het verhoor aan de verdachte mede te delen dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Voor de bepaling van de aanvang van het verhoor zijn de feitelijke omstandigheden van doorslaggevende betekenis. De Hoge Raad omschrijft een verhoor in de zin van art. 29 Sr als ‘alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’. Van een verhoor is echter geen sprake indien de verdachte geheel op eigen initiatief en zonder dat hem dienaangaande een vraag is gesteld ten overstaan van een niet met het onderzoek belaste politieman een bekentenis aflegt.
13. Uit het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal van bevindingen, opgenomen onder 4, volgt dat nadat de verbalisanten de woning van de verdachte binnenkwamen, de partner van de verdachte, die de deur had opengedaan, de telefoon aan een van de verbalisanten gaf met de mededeling dat de verdachte met de verbalisant wilde spreken. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte vervolgens telefonisch heeft meegedeeld waar het wapen zich bevond. Weliswaar is de verklaring van de verdachte afgelegd ten overstaan van een met het onderzoek belaste verbalisant, maar uit het proces-verbaal blijkt niet van vragen van de zijde van de verbalisant. Gelet op de door het Hof feitelijk vastgestelde spontane mededeling die overigens ook in cassatie niet wordt betwist, is het oordeel van het Hof dat de politie niet gehouden was de in art. 29 Sv bedoelde cautie te geven en het bewijsmateriaal in zoverre eveneens rechtmatig is verkregen niet onjuist dan wel ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd.
14. Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak en hier de conclusie.