Diefstal: HR herhaalt vereiste dat dader zich de feitelijke heerschappij over goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken

Hoge Raad 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:676

Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte wegens diefstal (feit 2) en schuldheling (feit 3. subsidiair) veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van tien weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich - overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota - op het standpunt gesteld, dat - kort gezegd - het wegrennen met geld nadat de aangever dat had overhandigd, niet onder een wegnemingshandeling valt zoals wordt bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof overweegt daaromtrent als volgt.

Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de aangever € 400,- overhandigde aan de verdachte, omdat hij op basis van een advertentie op Marktplaats had afgesproken voor € 400,- een iPhone te kopen. Echter, op het moment dat de verdachte € 400,- van aangever in zijn handen krijgt, levert de verdachte geen iPhone, maar rent hij weg met het geld. Vervolgens rent aangever achter de verdachte aan, maar verdachte blijft ook dan wegrennen.

Het hof is van oordeel dat het moment dat de verdachte, zonder de beloofde iPhone te leveren, met het geld wegrent en blijft wegrennen, de verdachte als heer en meester beschikt over dat geld en hij zich dat geld op dat moment wederrechtelijk toe-eigent. Het hof is derhalve van oordeel dat de handeling van de verdachte onder de strafbaarstelling van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht valt en acht het onder 2 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen."

Middel

Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 2 onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat sprake is van 'wegnemen' als bedoeld in art. 310 Sr.

Beoordeling Hoge Raad

Voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. (Vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627.)

Blijkens de vaststellingen van het Hof heeft de verdachte op het moment dat hij € 400,- van de aangever in handen kreeg niet een iPhone geleverd, zoals met de aangever was afgesproken, maar is hij met dat geld weggerend. Mede op basis van deze vaststellingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de verdachte zich aldus de feitelijke heerschappij over het geld heeft verschaft en dat sprake was van 'wegneming' in de zin van art. 310 Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^