Stillegging agrarisch bedrijf in Steenwijkerland ex art. 29 WED

Rechtbank Overijssel 19 april 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1376

De vordering van de officier van justitie op grond van artikel 29 Wet op de Economische Delicten van 2 april 2019 strekt ertoe dat de economische raadkamer bij wijze van voorlopige maatregel een gehele stillegging van de onderneming van de verdachte zal bevelen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zijn vordering gegrond op de stelling dat tegen verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen in die zin dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, zoals bedoeld in onder meer artikel 1.7 aanhef onder c, d en e van het Besluit houders van dieren, artikel 2.2 lid 10 onder d van de Wet dieren en artikel 1 onder 2e Wet op de economische delicten.

De officier van justitie heeft gevorderd dat het bedrijf wordt stilgelegd voor de duur van 6 maanden en de verdachte in de tussentijd geen bedrijfsdieren (o.a. runderen, paarden, varkens) voor eigen rekening en/ of risico houdt. Daarbij staat het de verdachte vrij zijn land aan anderen ter beschikking te stellen, zolang hij geen enkele rol bij de verzorging van de dieren heeft.

Daarnaast is volgens de officier van justitie sprake van een spoedeisend belang dat de toewijzing van de vordering rechtvaardigt in die zin dat stillegging van de agrarische onderneming van verdachte met onmiddellijke ingang is geboden.

De officier van justitie heeft er daartoe op gewezen dat ook al in het jaar 2018 tijdens een controle is gebleken dat op het bedrijf van verdachte sprake was van een onacceptabele, zeer onhygiënische situatie en van verwaarlozing van dieren en dat ondanks deze constatering verbetering is uitgebleven.

De officier van justitie is van mening dat stillegging van het bedrijf voor een periode van 6 maanden passend en geboden is. Die tijd zou verdachte kunnen gebruiken voor het opstellen van een bedrijfsplan voor de toekomst en zou de strafzaak tegen de verdachte voorbereid kunnen worden.

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting de meningen van de dierenarts en de veehandelaar aangehaald.

Zij hebben volgens de raadsman verklaard dat, indien ze een week de tijd hadden gekregen, de NVWA niet had hoeven op te treden. Het bedrijf had dan een gezondheidsplan en behandelplan gereed gehad. De dierenarts heeft verklaard dat hij het bedrijf twee keer in de maand bezocht en dat hij bij zijn laatste bezoek heeft geconstateerd dat het er allemaal goed uit zag. Opvallend was toen wel dat het voer minder was geworden.

De raadsman verzoekt primair de vordering van de officier van justitie af te wijzen, gelet op het in zijn visie ontbrekende onmiddelijkheidsvereiste. Subsidiair verzoekt hij dat de vordering wordt beperkt tot ‘het zich onthouden van bepaalde handeling in het bedrijf’ en dat de duur van de maatregel wordt beperkt tot 3 maanden.

Beoordeling rechtbank

Wettelijk kader

In artikel 29 WED is bepaald dat de rechtbank voor de behandeling van een zaak ter terechtzitting een voorlopige maatregel kan bevelen indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen.

De rechtbank kan een dergelijke voorlopige maatregel zowel op vordering van de officier van justitie als ambtshalve bevelen.

Eén van de mogelijk te bevelen voorlopige maatregelen, betreft de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming, waarin het economische delict wordt vermoed te zijn begaan (artikel 29 lid 1 sub a WED).

Ernstige bezwaren

Op 27 maart 2019 heeft bij het agrarisch bedrijf van verdachte, gevestigd aan adres te Willemsoord, een inspectie plaatsgevonden, uitgevoerd door naam 1, ambtenaar bij de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, en toezichthoudend dierenarts naam 2.

Het bedrijf van verdachte beschikt over meerdere gebouwen, te weten een jongveestal/ kapschuur, een ligboxenstal en een loods voor runderen en schapen.

Ten aanzien van de situatie zoals aangetroffen in de ligboxenstal, de jongveestal/ kapschuur en de loods heeft de NVWA vastgesteld dat sprake was van diverse overtredingen in het kader van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Het gaat om overtreding van de artikelen 2.1 lid 1, artikel 2.2, lid 8 van de Wet dieren en de artikelen 1.7 onder c, d, e, en 2.4 lid 5 en 7 van het Besluit houders van dieren.

Geconcludeerd is dat de huisvesting en de verzorging van de dieren onvoldoende was. De huisvesting van de dieren was niet schoon, niet droog en niet hygiënisch. Het voer was beschimmeld en voor het voerhek lag rottend kuilvoer. Tevens kregen de dieren onvoldoende voer. Veel schapen, jongvee en koeien verkeerden in een matige tot slechte lichamelijke conditie. Zieke of gewonde dieren werden niet passend verzorgd. Geconstateerd werd dat er veel runderen in meer of mindere mate kreupel waren en dat meerdere koeien en vaarzen in een zeer matige conditie waren. Door de situatie in de stallen werd de gezondheid en het welzijn van de dieren ernstig benadeeld.

Naar aanleiding van de bevindingen en het herhaaldelijke karakter van de overtredingen heeft de NVWA (spoed-) bestuursdwang toegepast. Runderen en schapen (112 runderen en 89 schapen) zijn meegenomen. De verdachte kreeg de mogelijkheid om zelf runderen te verkopen en af te voeren en dat heeft hij gedaan.

Het agrarisch bedrijf stond bij de NVWA bekend als aandachtsbedrijf met betrekking tot dierenwelzijn, gelet op eerdere controles in 2013, 2015 en 2018 waarbij er bestuursrechtelijk is opgetreden.

De rechtbank is op grond van het voorgaande met de officier van justitie van oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is van ernstige bezwaren die nopen tot het treffen van de voorlopige maatregel tot stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van 6 maanden, waarbij het de verdachte vrijstaat zijn land aan anderen ter beschikking te stellen, zolang hij geen bedrijfsdieren voor eigen rekening en/ of risico houdt en zolang hij geen enkele rol bij de verzorging van de dieren heeft.

Onmiddellijk ingrijpen vereist?

Uit het voorgaande blijkt dat bij de onderneming van verdachte bij herhaling sprake is van een situatie waarbij de gezondheid en het welzijn van het vee ernstig wordt bedreigd. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de belangen die door de overtreden voorschriften worden beschermd, te weten de belangen ten aanzien van een goede zorg voor de gezondheid en het welzijn van vee in de agrarische sector, in dit geval een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ten aanzien van het bedrijf van verdachte bij herhaling is gebleken van genoemde overtredingen in het kader van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren, dat ondanks waarschuwingen structurele verbeteringen zijn uitgebleven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande is de rechtbank ten aanzien van de onderneming van verdachte van oordeel dat sprake is van een zodanig klemmende situatie, dat het opleggen van een voorlopige maatregel tot stillegging van de onderneming geboden is. Er is sprake van ernstige bezwaren tegen verdachte en zijn onderneming en de belangen, die door de overtreden voorschriften worden beschermd, vereisen een onmiddellijk ingrijpen.

Beslissing

De economische raadkamer:

  • Wijst toe de vordering voorlopige maatregel ex artikel 29 WED;

  • Beveelt de stillegging van de onderneming van de verdachte voor de duur van 6 maanden, waarbij het de verdachte vrijstaat zijn land aan anderen ter beschikking te stellen, zolang hij geen bedrijfsdieren voor eigen rekening en/ of risico houdt en zolang hij geen enkele rol bij de verzorging van de dieren heeft.

Deze beschikking is op de voet van artikel 31 WED dadelijk uitvoerbaar.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^