Eenvoudige bankbreuk: Falende middelen over grondslagverlating
/Hoge Raad 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1685
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 8 oktober 2012
- de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 4 en 6 tenlastegelegde,
- de verdachte vrijgesproken van het onder 2, 3 en 5 (impliciet) primair tenlastegelegde en
- de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden wegens 5 (impliciet) subsidiair feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechtspersoon.
Aan de verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat:
"De Stichting [A] op een of meer tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, in ieder geval op of rond 9 augustus 2002 en/of 13 augustus 2002 en/of 16 augustus 2002 en/of 26 september 2002 (zijnde data van schriftelijke verzoeken curator om afgifte administratie) en/of 26 maart 2003 (mondeling verzoek curator om afgifte administratie) te Tiel en/of Zeewolde en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van een of meer rechtspers(o)on(en) te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en/of [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, (al dan niet) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15a, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevens- dragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, in die artikelen bedoeld, aan welk(e) strafb(a)ar(e) feit(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven."
Het Hof heeft ten aanzien van de tenlastelegging het volgende overwogen:
"Het hof leidt, uit het bezigen van de woorden "(al dan niet)" af dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd ten laste te leggen (impliciet) primair:
- het misdrijf van artikel 343, aanhef en onder 4° van het Wetboek van Strafrecht en (impliciet) subsidiair:
- het misdrijf van artikel 342, aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafrecht."
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"De Stichting [A] op tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, te Tiel en/of Zeewolde als bestuurder van rechtspersonen, te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevens- dragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek, aan welk strafbaar feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven."
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd: "feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in onge- schonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechts- persoon."
Middel
Het tweede middel klaagt dat het Hof bij de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde feit de grondslag van de tenlastelegging heeft ver- laten, door bewezen te verklaren dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het begaan door een rechtspersoon van het misdrijf van art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr, terwijl dit niet is tenlastegelegd.
Het derde middel klaagt dat het Hof het onder 5 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als het misdrijf van art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr, nu in de bewezenverklaring en in de tenlastelegging de be- standdelen "aan hem te wijten [zijn]" en "niet in ongeschonden staat tevoorschijn [brengen]" ontbreken.
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft de tenlastelegging aldus verstaan, dat daarin aan de verdachte primair wordt verweten dat hij eraan feitelijk leiding heeft gegeven dat de Stichting [A], als bestuurder van de in staat van faillissement verklaarde rechtsperso(o)n(en) [B] BV en/of [C] BV, "ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtsperso(o)n(en)" niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen omschreven in de tenlastelegging en subsidiair, dat hij eraan feitelijk leiding heeft gegeven dat de Stichting [A], als bestuurder van de in staat van faillissement verklaarde rechtsper- so(o)n(en) [B] BV en/of [C] BV, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen omschreven in de tenlastelegging. Die uitleg is niet onver- enigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Van die uitleg uitgaande, heeft het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
Klaarblijkelijk heeft het Hof de tenlastelegging voorts aldus verstaan dat de in art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr voorkomende termen "indien aan hem te wijten is, dat (...) boeken, bescheiden en andere gegevens (...) niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht", daarin zijn omschreven met de woorden "niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het (...) tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers". Uitgaande van die uitleg heeft het Hof te- recht geoordeeld dat het bewezenverklaarde het misdrijf van art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr, oplevert.
Beide middelen falen.
Lees hier de volledige uitspraak.