EHRM: Geen schending art. 8 EVRM, uitingsvrijheid prevaleert
/EHRM 30 november 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1130JUD005110716 (Ţiriac t. Roemenië).
In 2010 publiceerde een journalist een artikel in de nationale krant over de vijftien rijkste Roemenen en de schulden die zij zouden hebben jegens de staat. In het artikel werd onder andere klager, I. Ţirac, genoemd. Klager is een voormalig tennisser en was voorzitter van het Roemeens Olympisch Comité. Volgens het artikel waren er slechts twee mensen op de lijst die meer schulden hadden dan klager en was zijn vermogen van 900 miljoen euro niet voldoende om de gaten te dichten die in de staatsbegroting waren ontstaan als gevolg van zijn partnerschap.
Naar aanleiding van het artikel stelde klager een smaadzaak in tegen de journalist en de krant. Klager stelde dat het artikel zijn eer, goede naam en waardigheid had aangetast. Bovendien zou de journalist hebben nagelaten duidelijke en juiste informatie te verstrekken. Klager wees hierbij op talrijke vermeende onwaarheden die in het artikel werden genoemd. Hij vorderde een schadevergoeding van 130.000 euro aan immateriële schade als gevolg van de publicatie van het artikel.
De zaak werd door de nationale rechtbank verworpen onder verwijzing naar eerdere uitspraken van het EHRM inzake journalistieke vrijheid en de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank oordeelde dat de journalist te goeder trouw had gehandeld en dat het artikel een combinatie was van feitelijke beweringen en waardeoordelen. Klager ging tegen dit oordeel in beroep. Het Hof van Beroep oordeelde dat het artikel betrekking had op een onderwerp van algemeen belang en verwierp het beroep van klager. Het Hof van Beroep haalde hierbij eerdere rechtspraak van het EHRM aan betreffende het evenwicht dat dient te worden gevonden tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting en journalistiek.
Het Hof van Cassatie en Justitie verwierp ook het volgende rechtsmiddel dat door klager werd ingesteld. Het Hof van Cassatie concludeerde dat de lagere rechterlijke instanties de relevante nationale- en internationale rechtsnormen naar juistheid hadden uitgelegd en toegepast.
Klager heeft voor het EHRM gesteld dat zijn recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, is geschonden doordat de nationale rechters onvoldoende hebben gedaan om zijn reputatie te beschermen. Verder zouden zij hem de mogelijkheid hebben ontzegd om schadevergoeding te verkrijgen.
Het EHRM ziet geen reden om het niet eens te zijn met de beoordeling van de nationale rechters. Het EHRM merkt op dat het artikel geen persoonlijke beledigingen of volledig ongefundeerde beschuldigingen bevatte, ongeacht of het waardeoordelen dan wel feitelijke vaststellingen betrof. Het artikel had geen betrekking op het privéleven van klager en ging niet over hem in het bijzonder. Bovendien werd klager in het artikel niet beschuldigd van specifiek gedrag of van corrupte of onwettige handelingen. Zijn goede naam en reputatie zijn hierin niet aangetast.
Het EHRM merkt verder op dat het artikel is gebaseerd op andere openbare en officiële bronnen, waaronder het ANAF (National Agency of Fiscal Administration) en het Nationale Bureau voor de Handel. De informatie uit de officiële bronnen werd ten tijde van het publiceren van het artikel niet betwist. De journalist had dan ook geen redenen om deze informatie als onbetrouwbaar of onjuist te beschouwen. Het EHRM twijfelt er dan ook niet aan dat de journalist te goeder trouw heeft gehandeld. Het feit dat sommige uitspraken in het artikel provocerend waren en de bedoeling hadden om aandacht van het publiek te trekken, levert volgens het EHRM geen problemen op.
Tot slot kan het EHRM geen concrete gevolgen vaststellen voor de reputatie, het privéleven of de zakelijke activiteiten van klager. Zelfs wanneer kan worden aangenomen dat de publicatie van dit artikel in een nationaal dagblad verzoeker in zekere mate kan hebben beïnvloed, betwijfelt het EHRM of deze gevolgen voldoende ernstig zijn om zwaarder te wegen dan het belang van het publiek om deze informatie te ontvangen.
Gelet op voornoemde overwegingen oordeelt het EHRM dat de nationale rechters de zaak voldoende zorgvuldig en overtuigend hebben beoordeeld. Het EHRM acht artikel 8 van het EVRM in deze zaak niet geschonden.
Lees hier de volledige uitspraak.