Enkele vaststelling dat OM niet in hoger beroep is gegaan tegen door de Rb vastgestelde bedrag niet voldoende voor lagere betalingsverplichting dan wederrechtelijk verkregen voordeel
/Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1291
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het geschatte, door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 45.930,49 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.700,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op €47.354,49 (zevenenveertigduizend driehonderdvierenvijftig euro en negenenveertig cent) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op €43.527,00 (drieënveertigduizend vijfhonderdzevenentwintig euro) en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. (...)
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof acht als voormeld, anders dan de eerste rechter, aannemelijk dat in de kwekerij in drie kweekcycli telkens honderdvierentachtig planten werden gekweekt en komt zodoende op een aanmerkelijk hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft afgezien van het aanwenden van een rechtsmiddel, ondanks dat in eerste aanleg betaling van een substantieel lager bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd dan was gevorderd. Het openbaar ministerie nam klaarblijkelijk genoegen met de opgelegde betalingsverplichting.
Het hof ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de verplichting tot betaling aan de Staat te stellen op hetzelfde bedrag als het bedrag dat door de eerste rechter is vastgesteld, te weten op een afgerond bedrag van €11.700,00 (elfduizend zevenhonderd euro). (...)
Beslissing
Het hof:
(...) Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €45.930,49 (vijfenveertigduizend negenhonderddertig euro en negenenveertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van €11.700,00 (elfduizend zevenhonderd euro)."
Middel
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte het bedrag van de aan de Betrokkene opgelegde betalingsverplichting heeft beperkt tot het door de Rechtbank vastgestelde bedrag van €11.700,00.
Beoordeling Hoge Raad
Met de enkele verwijzing naar de omstandigheid dat "de officier van justitie heeft afgezien van het aanwenden van een rechtsmiddel” en naar "het bedrag dat door de eerste rechter is vastgesteld", heeft het Hof de vaststelling van het bedrag van de betalingsverplichting niet naar de eis der wet met redenen omkleed, mede gelet op de ontnemingsvordering in hoger beroep.
Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.