Evaluatiecommissie bevestigt falen Omgevingswet

De Evaluatiecommissie Omgevingswet heeft haar eerste ei gelegd. Met een weinig verrassende conclusie: zelfs de laaghangende vruchten van de wet worden niet geplukt, en ook de digitalisering hapert. In het zogenoemde reflectierapport met de veelzeggende titel ‘In werking, maar onderbenut’ maakt de evaluatiecommissie zich zorgen over het gebrek aan integraal werken onder de wet. Evenals over de hardnekkige focus bij gemeenten om puur op de ruimtelijke ordening te blijven koersen.

Beperkte benutting van kerninstrumenten

De commissie signaleert dat alle zes kerninstrumenten van de Omgevingswet inmiddels in gebruik zijn genomen: de omgevingsvisie, het programma, het omgevingsplan, de omgevingsverordening, de algemene rijksregels en de omgevingsvergunning. Toch zijn veel instrumenten tot dusver beleidsarm toegepast. Zo zijn provinciale omgevingsverordeningen vaak een bundeling van bestaande regels zonder nieuwe inhoudelijke keuzes, en ook bij waterschapsverordeningen is slechts in enkele gevallen van de nieuwe mogelijkheden gebruikgemaakt​.

Bij gemeenten ontbreekt het nog volledig aan integrale omgevingsplannen; wel zijn er enkele voorlopige wijzigingen van tijdelijke omgevingsplannen gepubliceerd of vastgesteld. De reden daarvoor is onder meer gelegen in het feit dat gemeenten tot 2032 de tijd hebben om een definitief omgevingsplan vast te stellen​.

BOPA als pragmatisch alternatief, maar met risico's

Een belangrijk fenomeen in het eerste jaar van de wet is de sterke toename van het aantal buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (BOPA’s). Deze worden door gemeenten frequent ingezet als alternatieve route om af te wijken van het (tijdelijke) omgevingsplan, zonder dat een planwijziging nodig is. De BOPA blijkt in de praktijk een efficiënt instrument om kleine initiatieven zoals dakkapellen of tijdelijke evenementen mogelijk te maken, maar wordt ook toegepast voor complexere ontwikkelingen zoals woningbouw of de vestiging van een asielzoekerscentrum​.

De commissie waarschuwt echter dat deze werkwijze op termijn kan leiden tot een onoverzichtelijke praktijk, vooral wanneer de grote hoeveelheid verleende BOPA’s uiterlijk in 2032 alsnog moet worden verwerkt in het omgevingsplan. De beoogde integraliteit dreigt hierdoor onder druk te komen staan​.

DSO blijft knelpunt in uitvoering

Hoewel het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) formeel buiten de opdracht van de commissie valt, besteedt het rapport daar toch uitgebreid aandacht aan. Uit signalen van gebruikers blijkt dat het DSO momenteel onvoldoende gebruiksvriendelijk is. Termen zijn juridisch-technisch, navigatie is onduidelijk en initiatiefnemers missen overzicht – met name in het geografische systeem 'Regels op de Kaart'. Gemeenten werken daardoor in veel gevallen nog met Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM), waarvan de geldigheid echter eind 2025 afloopt​.

Participatie in de kinderschoenen

Een van de kernprincipes van de Omgevingswet is het centraal stellen van de leefomgeving, met meer ruimte voor participatie. In de praktijk blijkt participatie echter nog vooral beperkt te zijn tot kleinere initiatieven en vooral ingegeven door juridische verplichtingen. In de meeste gemeenten is inmiddels wel beleid voor verplichte participatie vastgesteld, maar uit de eerste ervaringen blijkt dat dit zelden leidt tot fundamenteel andere of diepgaandere betrokkenheid van burgers​.

De commissie merkt op dat participatie in veel gevallen een voortzetting is van bestaande praktijken onder het oude recht. Of de ambitie van een meer eigentijdse, open bestuursstijl daadwerkelijk wordt waargemaakt, valt vooralsnog niet te zeggen.

Juridische en bestuurlijke onzekerheden

De commissie wijst erop dat het op dit moment nog te vroeg is om harde conclusies te trekken over thema’s zoals rechtsbescherming en rechtszekerheid. De meeste uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffen overgangsrecht, en geven dus nog weinig richting aan de interpretatie van de nieuwe wet​. Wel leeft er in de praktijk bezorgdheid over het vervallen van het vereiste van onlosmakelijke samenhang bij vergunningaanvragen, wat mogelijk ten koste gaat van de samenhangende beoordeling van activiteiten en effecten op de leefomgeving​.

Daarnaast kampt de uitvoering met een structureel capaciteitstekort bij overheden. Vooral gemeenten geven aan moeite te hebben om de extra taken en complexiteit van de Omgevingswet binnen de bestaande formatie en expertise op te vangen​.

Vooruitblik: tijd voor de volgende stap

De Evaluatiecommissie benadrukt dat veel van de huidige knelpunten samenhangen met het vroege stadium waarin de wet zich bevindt. Overheden hebben in het eerste jaar vooral ingezet op het behouden van beleidscontinuïteit. Dat is verklaarbaar gezien de omvang van de stelselherziening, maar het onderstreept ook dat de potentie van de wet nog grotendeels onbenut blijft. In haar slotbeschouwing roept de commissie gebruikers van de wet op om de ruimte die de wet biedt, daadwerkelijk te benutten en zo bij te dragen aan de gewenste verbetering van de fysieke leefomgeving​.

In 2025 staan nieuwe onderzoeken gepland naar de omgevingsvergunning en de algemene rijksregels. Ook zal de commissie vanaf dat moment reflecteren op de jaarlijkse monitoring van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De grote evaluatie van de Omgevingswet staat gepland voor 2028.

Print Friendly and PDF ^