EVOA: Beroep op niet-ontvankelijkheid OM wegens strijd met ne bis in idem-beginsel door vervolging in Nederland na schriftelijke waarschuwing in Schotland

Hoge Raad 31 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2796

De verdachte is bij arrest van 26 februari 2016 door het hof Den Haag veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,00, waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren wegens opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon door zonder kennisgeving twee containers met oud papier over te brengen van het Verenigd Koninkrijk naar Saoedi Arabië.

Middel

Het middel, dat opkomt tegen de verwerping door het Hof van het verweer, bevat onder meer de klacht dat het Hof het bepaalde in art. 68, derde lid, Sr, art. 54 SUO en art. 50 Handvest heeft miskend door de brief van de "Scottish Environment Protection Agency" (SEPA) van 1 december 2011 aan de verdachte, inhoudende een "final warning", niet aan te merken als - kort gezegd - een beslissing die op grond van genoemde bepalingen in de weg staat aan vervolging in Nederland ter zake van hetzelfde feit.
 

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft blijkens zijn overwegingen vastgesteld dat SEPA naar aanleiding van een controle van containers op 30 september 2011 de verdachte een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven in verband met een geconstateerde overtreding, inhoudende dat een toekomstige overtreding van de wetgeving zal leiden tot het indienen van een rapport bij de "Procurator Fiscal" en dat alsdan strafvervolging zal worden aanbevolen. Daarin ligt tevens als niet onbegrijpelijke vaststelling van het Hof besloten dat niet SEPA, maar de "Procurator Fiscal" de tot vervolging bevoegde instantie is ter zake van de geconstateerde overtreding.

Voor zover de klacht ertoe strekt te betogen dat het Hof het bepaalde in art. 68, derde lid, Sr heeft miskend, faalt het. Dat voorschrift is immers, naar het Hof terecht heeft geoordeeld, niet van toepassing, omdat te dezen niet sprake is van de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging.

Het Hof heeft evenmin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het bepaalde in art. 54 SUO, in aanmerking genomen dat naar ꞌs Hofs kennelijke oordeel de brief van SEPA, inhoudende een "final warning", niet kan gelden als een beslissing van een autoriteit die tot taak heeft in de desbetreffende nationale rechtsorde deel te nemen aan de rechtsbedeling in strafzaken en die de strafvervolging definitief beëindigt, zoals bedoeld in punt 39 van het onder 3.2 geciteerde arrest. Op diezelfde grond kan ook de klacht voor zover deze betrekking heeft op art. 50 Handvest, niet slagen (vgl. HvJ EU 27 mei 2014, ECLI:EU:C:2014:586, zaak C-129/14 (Spacic), punt 59).

Het middel faalt in zoverre.


Lees hier de volledige uitspraak.


 

Print Friendly and PDF ^