Faillissementsfraude: Eenvoudige bankbreuk want geen opzet op benadeling schuldeisers. Rb gaat mee in verklaring van verdachte bestuurder dat hij onbedoeld katvanger is geweest.
/Rechtbank Rotterdam 6 oktober 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8103
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de verkorting van de rechten van de schuldeisers.
De verdachte heeft eerder een onderneming gehad en was dus op de hoogte van de daarbij behorende verplichtingen. Niettemin heeft de verdachte voor een kennis uit de kroeg (betrokkene) een Stichting op zijn naam gezet, heeft hij op naam van de stichting een Mercedes gehuurd en die aan betrokkene afgegeven en heeft hij als bestuurder allerlei investeringen gedaan, zonder zich ervan te vergewissen of de daarmee samenhangende betalingsverplichtingen werden voldaan. De verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat die investeringen niet zouden worden betaald en dat daarvan een faillissement het gevolg kon zijn zodat de rechten van de schuldeisers in dat faillissement zouden worden gekort.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat bij de verdachte het opzet -ook in voorwaardelijke zin- op de verkorting van de rechten van de schuldeisers ontbrak.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte als bestuurder van de Stichting verantwoordelijk was voor naleving van de op hem rustende verplichting om een goede boekhouding te voeren. De rechtbank stelt ook vast dat een boekhouding op het moment dat daarom in het kader van het beheer en de vereffening van de failliete boedel werd verzocht, niet is uitgeleverd aan de curator.
De verdachte heeft verklaard dat hij door ene betrokkene is benaderd om voorzitter van de stichting naam stichting te worden en zich bezig zou gaan houden met het zoeken en opknappen van een bedrijfsruimte, en later met het distribueren van lesmateriaal. Tussen hem en deze betrokkene is - zo stelt verdachte - een taakverdeling gemaakt, waarbij de verdachte zich met de praktische zaken bezighield en deze betrokkene zich zou bezighouden met financiën en administratie. De verdachte had de intentie daarmee weer aan het arbeidsproces deel te nemen en daar iets mee te verdienen.
De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk en de rechtbank gaat met betrekking tot de intentie van de verdachte -hoewel die intentie naïef is te noemen- uit van zijn verklaring dat hij te goeder trouw was en dacht alleen te hoeven klussen terwijl betrokkene alle administratieve en financiële zaken naar behoren zou regelen. Daarvan uitgaande kan niet worden gezegd dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad eventuele schuldeisers te benadelen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat het een en ander zich over een betrekkelijk korte periode heeft afgespeeld en dat de verdachte in die periode zich ook daadwerkelijk bezig te hebben gehouden met zijn werkzaamheden in die loods. De verdachte zal van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Eenvoudige bankbreuk door bestuurder of commissaris van een gefailleerde rechtspersoon.
Strafoplegging
Taakstrafvan 120 waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.