Feitelijk leiding aan een rechtspersoon, die samen met anderen valse inkoopfacturen voorhanden heeft gehad zodat deze rechtspersoon te lage invoerrechten en antidumpheffing kon betalen
/Rechtbank Amsterdam 22 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5067
In het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek naar onder meer de bedrijven bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3, vond op 27 november 2017 een doorzoeking plaats bij naam B.V. naam B.V. was op dat moment de enige afnemer van door bedrijf 1 en bedrijf 2 vanuit China ingevoerd porselein. Tevens hebben er in datzelfde onderzoek op 27 november 2017 op diverse andere locaties doorzoekingen plaatsgevonden. Deze doorzoekingen vonden plaats in Nederland en op een locatie in Duitsland. Op dit adres in Duitsland bevond zich de kantoorruimte van bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3.
Bij naam B.V. zijn onder meer mapjes met documenten aangetroffen die allemaal betrekking hadden op de invoer van Chinees porselein. Deze mapjes zijn gevonden op de werkplek van medeverdachte, medewerker van de afdeling inkoop van naam B.V. Het ging in totaal om 96 facturen in mapjes en ordners, gericht aan bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3. In 73 van deze mapjes is van dezelfde bestelling zowel een hoge als een lage, vermoedelijk valse, Chinese inkoopfactuur aangetroffen.
In de administratie van bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3 zijn meer van dit soort “setjes” inkoopfacturen aangetroffen dan bij naam B.V., namelijk 357 in totaal. Dat naam B.V. de werkelijke koper was van de goederen, en dus niet bedrijf 1, bedrijf 2 of bedrijf 3, bleek uit sales-contracten die naam B.V. van de Chinese leveranciers had ontvangen. Volgens deze sales-contracten was naam B.V. de koper van de goederen.
Uit nader onderzoek bleek dat de lage, vermoedelijk valse, facturen werden gebruikt bij de inklaring van de goederen, met als gevolg dat een lagere antidumpingheffing en minder invoerrechten werden betaald.
Uit de verklaring van naam 1, feitelijk leidinggever van bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3, bleek dat hij op een beurs in China heeft besproken met verdachte, indirect enig aandeelhouder en bestuurder van naam B.V., dat zij via zijn bedrijven met lage inkoopfacturen zouden werken voor naam B.V., om zo de anti-dumpheffing te omzeilen. Zijn partner en tevens bestuurder van bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3, naam partner, verklaarde dat zij de facturen per e-mail aan medeverdachte stuurde. medeverdachte was haar contactpersoon bij naam B.V.
Eén van de medewerkers van naam B.V., naam medewerker 1, heeft verklaard dat zij wist dat er iets niet klopte met de Chinese inkoopfacturen omdat zij van deze leveranciers twee inkoopfacturen kreeg. Op één van deze facturen stonden de prijzen zoals deze waren afgesproken door haar collega’s en op de andere factuur stonden lagere prijzen vermeld. Ook verklaarde zij dat de dossiers normaal gesproken worden opgeslagen in een grijs bakje in haar kamer, maar dat zij op verzoek van haar collega medeverdachte de facturen geadresseerd aan bedrijf 1, bedrijf 2 of bedrijf 3 op zijn bureau neerlegde.
Medeverdachte heeft in zijn verhoor verklaard hij er na enige maanden achter kwam dat er met dubbele facturen werd gewerkt en dat hij wist dat één van de facturen niet juist was. Hij heeft verder verklaard dat hij zag dat de valse factuur altijd ongeveer een derde bedroeg van de juiste factuur. De lage factuur werd door medeverdachte gebruikt als controlemiddel op de bijkomende kosten. Na deze controle werden deze Chinese inkoopfacturen door medeverdachte weggegooid, omdat deze niet meer van belang waren voor naam B.V. Doordat er minder antidumpheffing werd betaald, ging de kostprijs naar beneden. De beslissing om met bedrijf 1 te gaan samenwerken kwam volgens hem van verdachte.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij één of twee keer met medeverdachte heeft gesproken over de samenwerking met bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3, omdat hij ermee wilde stoppen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij afspraken had gemaakt met naam 1 omdat naam 1 kon zorgen voor lagere invoer- en antidumpheffingen. Dit was de reden dat de facturen voor naam B.V. daarna gericht werden aan bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3.
Ook blijkt uit een e-mail van verdachte van 11 december 2012 dat hij aan een Chinese leverancier vraagt of hij een betere prijs kan krijgen, omdat de anti-dumpheffing ‘killing’ is voor zijn prijzen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Mede gelet op de aangetroffen hoge en lage facturen, de inklaring telkens op de lage facturen en de naheffingen die door naam B.V. zijn voldaan, staat de fraude met de invoer- en antidumpheffingen vast. In totaal gaat het om 398 valse lage facturen, waarvan 96 bij naam B.V. zijn aangetroffen. De rest was daar al vernietigd. De facturen waren vals omdat daarin een te lage prijs was opgenomen, maar ook omdat in die facturen werd voorgewend dat bedrijf 1, bedrijf 3 of bedrijf 2 de inkoper was, terwijl feitelijk naam B.V. de inkoper was.
Hoewel een groot deel van deze facturen is vernietigd, heeft naam B.V. deze wel voorhanden gehad. De in- en verkoop van porselein en alles wat daarmee organisatorisch en financieel samenhing maakte onderdeel uit van de normale bedrijfsvoering van naam B.V., zo ook het afrekenen van invoer- en antidumpheffingen op basis van valse facturen. Deze gedragingen waren dienstig aan de onderneming en zijn door naam B.V. ook aanvaard. De opzet van verdachte kan aan naam B.V. worden toegerekend, waardoor naam B.V. als pleger strafbaar is. Daar waar verdachte de valse facturen heeft geregeld, wist hij uiteraard ook dat die binnen de onderneming voorhanden waren. Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het voorhanden hebben en doen/laten hebben van 398 valse facturen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de rechtbank tot bewezenverklaring kan komen van het feitelijk leidinggeven aan het voorhanden hebben door naam B.V. van zes valse facturen.
Van de vermoedelijk 96 bij naam B.V. aangetroffen facturen kan niet worden gecontroleerd of het inderdaad 96 valse facturen waren. Deze facturen zijn niet allemaal afzonderlijk tenlastegelegd en ook niet allemaal in het strafdossier gevoegd. Bovendien blijkt dat de vermoedelijk valse facturen die medeverdachte doorstuurde, niet altijd identiek waren aan de valse facturen die door bedrijf 1 werden gebruikt. Van slechts zes specifiek tenlastegelegde facturen kan daarom bewezen worden dat naam B.V. die voorhanden heeft gehad.
Van de overige facturen die zijn aangetroffen bij bedrijf 1, bedrijf 2 of bedrijf 3 kan niet worden vastgesteld dat deze facturen bij naam B.V. aanwezig zijn geweest. Voor dat onderdeel moet vrijspraak volgen.
Ook is er geen sprake van enige samenwerking die ziet op het voorhanden hebben bij naam B.V. Voor dit onderdeel moet daarom ook vrijspraak volgen. Ten aanzien van het verwijt ‘voorhanden doen hebben van valse facturen bij bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3’, geldt dat geen sprake is van opzet van de middellijke daders (naam B.V. en verdachte). Evenmin is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking die ziet op het voorhanden hebben van valse facturen bij bedrijf 1, bedrijf 3 en bedrijf 2, zodat verdachte ook van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat naam B.V. tezamen en in vereniging met anderen valse geschriften voorhanden heeft gehad. Vastgesteld zal moeten worden of naam B.V. het strafbare feit heeft gepleegd. Daarna kan de rol van verdachte worden beoordeeld.
De werkwijze
Vast staat dat naam B.V. lage inkoopfacturen van Chinese leveranciers heeft ontvangen, die zijn vervalst. Gelet op de modus operandi, die bij alle inkoopfacturen hetzelfde was, gaat de rechtbank ervan uit dat elke betaling die door naam B.V. is gedaan aan bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3 en elke juiste inkoopfactuur is gebaseerd op een valse inkoopfactuur. Het totaal aantal valse facturen bedraagt 398. Hoewel van de facturen aan bedrijf 3 een aantal niet in de opsomming van AMB-058a staan, kan de rechtbank op grond van de andere ambtshandelingen die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen toch vaststellen dat het ook hier gaat om valse inkoopfacturen. Dat niet kan worden vastgesteld dat deze valse inkoopfacturen vervolgens ook terugkomen in het overzicht van AMB-058a, doet daar niet aan af.
Verder overweegt de rechtbank dat er kennelijk afspraken zijn gemaakt tussen naam 1 en verdachte over deze werkwijze. Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen wat er is besproken, blijkt uit het dossier wel voldoende dat er consensus bestond over de nieuwe werkwijze en de samenwerking tussen naam B.V. en in eerste instantie bedrijf 1. naam B.V. bleef de inkoop doen en zowel met bedrijf 1 als later met bedrijf 2 en bedrijf 3 was afgestemd dat de facturen van de Chinese leveranciers op naam van deze B.V.’s zouden komen. In sommige gevallen kwam de hoge factuur gericht aan bedrijf 1, bedrijf 2 of bedrijf 3 binnen bij naam B.V. Daarnaast kwam ook een lagere factuur binnen. Deze facturen werden doorgezonden aan bedrijf 1, bedrijf 2 of bedrijf 3 en in enkele gevallen werd dit rechtstreeks gedaan door de leverancier. Vervolgens blijkt uit het dossier dat er een te laag bedrag, het bedrag op de valse factuur, is gebruikt bij de inklaring. De lage factuur werd door medeverdachte gebruikt als controlemiddel op de bijkomende kosten voor naam B.V. en daarna door hem vernietigd.
Toerekening aan naam B.V.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank vindt dat de hiervoor genoemde handelingen telkens aan naam B.V. kunnen worden toegerekend. Zij werden immers onder meer gepleegd door een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon. Het voorhanden hebben van de facturen en deze gebruiken voor het afrekenen van invoer- en antidumpheffingen past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Ook zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest. Door de lage facturen betaalde naam B.V. immers minder invoer- en antidumpheffingen. Ten slotte blijkt uit het dossier dat werknemers wisten van het systeem met twee facturen dat jarenlang werd gehanteerd terwijl bekend was dat deze werkwijze niet klopte. Nu er niets is gedaan om deze gedragingen te voorkomen, vindt de rechtbank ook bewezen dat deze werkwijze door de rechtspersoon werd aanvaard.
Ten slotte acht de rechtbank, gelet op de samenwerking waar naam B.V. jarenlang deel vanuit maakte en de feitelijke gang van zaken, ook bewezen dat de verboden handelingen opzettelijk door naam B.V. zijn gepleegd.
Medeplegen
De constructie, waarbij er lagere inkoopfacturen werden gebruikt ten behoeve van lagere invoer- en antidumpheffing, is door verdachte in samenspraak met naam 1 en naam partner opgezet. Ook medeverdachte leverde een substantiële bijdrage aan deze werkwijze, onder meer door het controleren en vernietigen van de facturen waarvan hij wist dat dit valse en te lage facturen waren. Dit alles werd gedaan ten behoeve van naam B.V. Niemand heeft zich vervolgens hiervan gedistantieerd en ieder bleef zijn bijdrage leveren om deze werkwijze voort te zetten. Gelet op het hiervoor overwogene vindt de rechtbank dan ook dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen naam B.V., naam partner, naam 1 en medeverdachte en dat zij alle valse facturen tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad met hetzelfde doel, namelijk het verlagen van de invoer- en antidumpheffingen. Dat geldt voor de facturen die zijn aangetroffen bij naam B.V., maar ook voor de facturen die zijn aangetroffen bij bedrijf 1, bedrijf 2 of bedrijf 3.
In een aantal gevallen zijn er ook facturen gevonden die gelijk zijn aan de valse factuur maar waar tevens een aantal wijzigingen op staan. De rechtbank stelt vast dat deze verschillen minimaal zijn en dat de inkoopfacturen qua inkoopprijs overeenstemmen. Hoewel daardoor niet in alle gevallen duidelijk is welke van de twee facturen is gebruikt bij de inklaring, stelt de rechtbank vast dat ook deze facturen, gelet op het te lage inkoopbedrag, vals zijn en dat naam B.V., naam partner, naam 1 en medeverdachte deze, in het kader van de hiervoor beschreven constructie ten behoeve van naam B.V., tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad. De mogelijkheid dat niet alle valse inkoopfacturen die zich bij naam B.V. (hebben) bevonden niet zijn gebruikt voor de inklaring van de goederen en de omstandigheid dat inkoopfacturen bij naam B.V. deels afweken van de inkoopfacturen die bij bedrijf 1. c.s. zijn aangetroffen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De valsheid in geschrift is dus door naam B.V. medegepleegd en naam B.V. is daarvoor strafbaar.
Feitelijk leidinggeven
De volgende vraag is of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door naam B.V.
Van feitelijk leidinggeven is sprake als voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:
1. Iemand moet maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijk zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is daarvoor geen vereiste.
2. Iemand moet bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert. Verdachte moet dus (voorwaardelijk) opzet op de verboden gedraging hebben.
Strafbaarheid van verdachte als feitelijk leiddinggever
De rechtbank overweegt dat verdachte als indirect enig aandeelhouder en bestuurder direct betrokken was bij naam B.V. in de tenlastegelegde periode. Hij had de feitelijke zeggenschap over de tenlastegelegde gedragingen van de rechtspersoon en was bevoegd in te grijpen.
Verdachte heeft op 11 december 2012 contact gehad met een leverancier over de hoge prijzen die veroorzaakt werden door de anti-dumpheffing en hierin gaf hij aan dat hij hier graag iets aan wilde doen. Ook heeft hij verklaard dat hij met naam 1 in zee was gegaan omdat naam 1 kon zorgen voor lagere invoer- en antidumpheffingen, maar dat hij niet op de hoogte was van het gebruik van de valse facturen. Verder staat vast dat verdachte met naam 1 had afgesproken dat de inkoopfacturen op naam zouden komen van de bedrijven van naam 1. Vervolgens heeft verdachte twee keer een gesprek gehad met medeverdachte over deze samenwerking en dat zij ermee wilden stoppen.
Verdachte had zich moeten realiseren dat er iets niet klopte aan de werkwijze waarbij werd samengewerkt met bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3 en waardoor de invoer- en antidumpheffingen lager werden. Verdachte heeft verklaard dat hij afspraken heeft gemaakt met naam 1 over deze samenwerking en op zitting heeft hij ook toegegeven dat hij wist dat er iets niet klopte, maar er is niet gebleken dat verdachte destijds maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat er werd doorgegaan met dezelfde werkwijze. Verdachte had daarom op z’n minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat voor de inklaring van de goederen valse facturen werden gebruikt en dat hij daardoor lagere invoer- en antidumpheffingen betaalde. Daarmee is voorwaardelijk opzet op het medeplegen van het voorhanden hebben van de valse facturen door naam B.V. bewezen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat naam B.V. heeft gepleegd, te weten het medeplegen van valsheid in geschrift.
Bewezenverklaring
Feitelijk leiding geven aan medeplegen van voorhanden hebben en het voorhanden doen en laten hebben van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht terwijl verdachte had moeten weten dat dit geschrift bestemd is voor gebruik van dit geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 4 maanden.
Taakstraf van 180 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.