Art. 69 lid 4 AWR is niet van toepassing nu verdachte wordt verweten dat hij valse facturen heeft overgelegd in het kader van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag
/Gerechtshof Amsterdam 4 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2976
De verdachte heeft gebruik gemaakt van valse facturen om een bezwaarschrift tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting te onderbouwen. De verdachte heeft deze facturen aan de Belastingdienst overhandigd om daarmee te doen voorkomen dat hij diensten/goederen had afgenomen van BV B.V., terwijl dit feitelijk niet het geval was.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde misdrijf van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In casu is sprake van een verdenking van het onjuist dan wel onvolledig doen van aangifte als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR), zodat ingevolge het bepaalde in artikel 69, vierde lid, AWR vervolging ter zake van artikel 225, tweede lid, Sr is uitgesloten. Daarnaast is niet (verifieerbaar) gebleken dat het openbaar ministerie aan het AAFD-protocol (Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten op het gebied van douane en toeslagen) heeft getoetst alvorens tot vervolging over te gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 69, eerste en tweede lid, AWR, voor zover thans van belang, zien op de strafbaarstelling van het opzettelijk niet (tijdig) dan wel onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte.
In artikel 69, vierde lid, AWR is bepaald dat indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, is uitgesloten.
Het hof overweegt dat de verdachte in casu wordt verweten dat hij valse facturen heeft overgelegd in het kader van een door hem ingediend bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag. Deze gedraging valt niet binnen de in artikel 69, eerste en tweede lid, AWR genoemde strafbare handelingen ter zake het niet (binnen de termijn) dan wel onjuist of onvolledig doen van ‘een bij de belastingwet voorziene aangifte’. Artikel 69, vierde lid, AWR is mitsdien niet van toepassing is.
Het hof overweegt voorts dat het openbaar ministerie wat betreft het tenlastegelegde artikel 225 Sr niet gehouden was het AAFD-protocol toe te passen, nu dit protocol niet ziet op feiten die in het Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn gesteld.
De verweren worden verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde artikel 225, tweede lid, Sr.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het voorwaardelijk opzet op de gebruikmaking van de valse facturen niet kan worden aangenomen. De verdachte stond in de betreffende periode onder druk van de Belastingdienst om stukken aan te leveren. Hij heeft de stukken ontvangen van zijn boekhouder boekhouder , die het niet goed met hem voorhad, en heeft deze stukken zonder te controleren aan de Belastingdienst gegeven. De verdachte hoefde niet te vermoeden dat het frauduleuze stukken waren.
Het hof stelt vast dat de verdachte degene is geweest die de valse facturen aan de Belastingdienst heeft overgelegd. De verklaring van de verdachte dat zijn boekhouder boekhouder de valse facturen zou hebben opgemaakt en dat hij daardoor niet wist dat de facturen vals waren, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft op geen enkel moment in de procedure, noch bij de belastingdienst, noch bij de rechtbank in eerste aanleg of ter terechtzitting in hogere beroep, nadere gegevens van boekhouder verstrekt. Dit maakt dat de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze controleerbaar is. Het hof acht het ook ongeloofwaardig dat de verdachte geen nadere gegeven kan verstrekken van degene, aan wie hij zijn boekhouding toevertrouwt. Daar komt nog bij dat de getuige getuige, rijksambtenaar bij de belastingdienst, heeft verklaard dat de verdachte alle kopieën en facturen heeft gecontroleerd. Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte opzet had op de gebruikmaking van de facturen jegens de Belastingdienst. Het hof acht bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
Voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 40 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.