Feitelijk leidinggeven: Wanneer is sprake van opzet op de verboden gedraging?
/Rechtbank Rotterdam 6 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11088
De Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het opzettelijk niet doen van aangifte omzetbelasting en het opzettelijk niet betalen van verschuldigde omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2014, gepleegd door zijn onderneming. Daarnaast heeft hij feitelijke leiding gegeven aan het opzettelijk niet voeren van een administratie die voldoet aan de vereisten die de belastingwet daaraan stelt, door het opzettelijk in die administratie opnemen van valse facturen door zijn onderneming.
Ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt verdediging
De redelijke termijn, welke is aangevangen op 28 mei 2018, is overschreden met viereneenhalf jaar. Dit tijdsverloop is niet aan de verdediging te wijten en heeft tot gevolg gehad dat de Verdachte niet in staat was een goede verdediging te voeren. Het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is hierdoor geschonden en dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Beoordeling
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat die overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Feit 3
Standpunt verdediging
De Verdachte wist noch had hij moeten weten dat de facturen van bedrijf01 aan bedrijf02 valselijk waren opgemaakt. De Verdachte heeft immers telkens de bestelde goederen met bijbehorende facturen ontvangen en hij heeft deze facturen vervolgens betaald. Zijn onderzoeksplicht reikte niet zo ver dat hij het e-mailadres en de afzender van de e-mails van bedrijf01 diende te controleren en dat hij zich ervan diende te vergewissen hoe een factuur van bedrijf01 eruit ziet. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk opnemen van valse facturen in de bedrijfsadministratie. De Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Het staat niet ter discussie dat in de bedrijfsadministratie van bedrijf02 de vier in de tenlastelegging genoemde facturen zijn aangetroffen en dat die facturen vals zijn.
Om echter tot een bewezenverklaring te kunnen komen van feitelijke leiding geven aan het opzettelijk opnemen van valse facturen in de bedrijfsadministratie door bedrijf02, moet kunnen worden vastgesteld dat bij de Verdachte sprake was van opzet op deze verboden gedraging.
Bij de beoordeling hiervan acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
In de eerste e-mail die de Verdachte ontving van bedrijf01 werden hem een uittreksel van de Kamer van Koophandel van deze onderneming en een kopie van het paspoort van de toenmalige bestuurder naam01 verstrekt. In de bedrijfsgegevens onderaan deze e-mail werd het (Nederlandse) bankrekeningnummer van bedrijf01 vermeld, alsmede het e-mailadres e_mail01. De e-mail zelf was ook afkomstig van een e-mailadres met daarin de domeinnaam ‘website01’. De valse facturen werden vervolgens echter aan de Verdachte gestuurd vanaf een Gmail-adres. Verder werd één van de e-mails afkomstig vanaf dit Gmail-adres ondertekend door ‘ naam02 ’, terwijl de bestuurder van bedrijf01 op dat moment naam01 was. Dit was bekend bij de verdachte: hij had immers de bedrijfsgegevens van bedrijf01 in de eerste e-mail ontvangen. Ten slotte zijn dezelfde facturen op meerdere momenten naar de Verdachte gemaild, terwijl op die facturen steeds wisselende bankrekeningnummers vermeld stonden waarop betaald moest worden. Daaronder waren ook twee buitenlandse bankrekeningnummers van bedrijven waarvan eenvoudig kenbaar was dat die op geen enkele wijze gelieerd waren aan bedrijf01. De Verdachte heeft de vier facturen uiteindelijk ook betaald op deze twee buitenlandse bankrekeningen.
Deze gang van zaken zou op zijn minst vragen moeten oproepen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de ontvangen facturen, temeer nu het ging om een zeer groot totaalbedrag van ruim €720.000. De rechtbank stelt vast dat de Verdachte op geen enkel moment vragen heeft gesteld of nader onderzoek heeft gedaan naar de hiervoor genoemde omstandigheden. Dit leidt tot het oordeel dat de Verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ten laste gelegde facturen vals zouden zijn en dat aldus opzettelijk valse facturen in de bedrijfsadministratie zouden worden opgenomen door bedrijf02 .
Bewezen is dat de Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door bedrijf02 opzettelijk niet voeren van een administratie die voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de belastingwet, door het opzettelijk opnemen van valse facturen in die administratie.
Bewezenverklaring
Feit 1 primair: opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl de Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feit 2 primair: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl de Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feit 3 primair: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl de Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafoplegging
Taakstraf van 120 uur
Lees hier de volledige uitspraak.
Zie ook:
Rechtbank Rotterdam 6 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11043
De Verdachte heeft zich in de hoedanigheid van feitelijke leidinggever van een vennootschap schuldig gemaakt aan belastingfraude door mee te werken aan schijntransacties en daarmee aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken van mei 2014 tot en met december 2014. Daarnaast heeft hij valse stukken aan de Belastingdienst verstrekt. Veroordeling tot een taakstraf van 240 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.