Fiscale fraude, ‘paperclip-project’: OM niet-ontvankelijk wegens opgelegde verzuimboetes
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1168
De verdachte deed met zijn eenmanszaak telkens aangifte voor de omzetbelasting, maar betaalde de aangegeven omzetbelasting vervolgens niet. Hij werd in het kader van het zogenoemde ‘paperclip-project’ van de belastingdienst op grond van art. 69a AWR vervolgd ter zake van opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet of gedeeltelijk niet betalen. Echter is het hof gebleken dat aan de verdachte door de belastingdienst reeds verzuimboetes ex art. 67c AWR waren opgelegd. Deze verzuimboetes betreffen zonder enige twijfel hetzelfde feit als het feit waarvoor de verdachte nu wordt vervolgd. Aangezien sprake is van hetzelfde feit en ter zake daarvan reeds bestuurlijke boetes ex artikel 67c van de AWR zijn opgelegd, hebben die boetes dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging. De oplegging van de verzuimboetes staat daarmee in beginsel in de weg aan strafrechtelijke vervolging. Een andersluidend oordeel zou immers impliceren dat het ne bis in idem-beginsel geweld wordt aangedaan. Dit is alleen anders indien, zoals is bepaald in art. 255 Sv, nieuwe bezwaren bekend zijn geworden en sprake is van een machtiging door de rechter-commissaris in de zin van art. 255 lid 4 Sv. Omdat daarvan in deze zaak geen sprake is, wordt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging.
Overweging ten overvloede
De verdachte had zich in het geval van een verdere vervolging met succes kunnen beroepen op de strafuitsluitingsgrond van art. 69a lid 3 AWR, omdat hij de belastingdienst tijdig heeft verzocht om uitstel van betaling waarop ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting nog steeds niet was beslist. Een verzoek om uitstel van betaling voor een eenmanszaak, zoals die van de verdachte, is vormvrij.
Lees hier de volledige uitspraak.