Fraude subsidieprogramma IenM. Schakelbewijs ob.v. overeenkomstige modus operandi. Vordering BP: samenloop met bestuursrechtelijk traject waarbij subsidiebeschikkingen zijn ingetrokken.
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 juni 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2770
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het frauderen met zogenaamde ‘tevredenheidsverklaringen’ in het kader van een subsidieprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het subsidieprogramma was als volgt vormgegeven. Bedrijven konden een mobiliteitsvoucher aanvragen. Na toekenning van de voucher konden deze bedrijven door een door het ministerie aangewezen adviseur een scan laten uitvoeren teneinde hun mobiliteitsbeleid te optimaliseren. Bedrijf verdachte B.V. was een van deze adviseurs en heeft in de meerderheid van de gevallen de mobiliteitsscan ook daadwerkelijk verricht. Na de uitgevoerde scan kon de voucher door de adviseur worden gedeclareerd, waarna Agentschap NL (dat het subsidieprogramma uitvoerde) rechtstreeks een bedrag aan de adviseur betaalde. Eén van de voorwaarden voor uitbetaling was dat een bedrijf na ontvangst van de scan een tevredenheidsverklaring ondertekende en die aan de adviseur verstrekte.
In de bewezenverklaarde gevallen werd de tevredenheidsverklaring evenwel niet door de opdrachtgever van een handtekening voorzien, maar door de verdachte. Daarbij maakte hij gebruik van gekopieerde of ingescande handtekeningen van de opdrachtgevers. Op die manier werd voorgewend dat de opdrachtgever tevreden was over het advieswerk. Deze valselijk opgemaakte tevredenheidsverklaringen zijn door de verdachte ingediend bij het genoemde agentschap. Op basis van die verklaringen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vervolgens telkens ten onrechte een bedrag van € 1.500,00 uitgekeerd.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het door de verdachte ingeschakelde bedrijf naam acquisitiebedrijf mogelijk de tevredenheidsverklaringen valselijk heeft opgemaakt. Naam acquisitiebedrijf was door de verdachte ingeschakeld voor het telefonisch (laten) regelen van afspraken met potentiële opdrachtgevers. Indien een afspraak tot stand kwam en een nieuwe opdrachtgever was geacquireerd, stuurde de verdachte digitaal stukken met betrekking tot het subsidieprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (met welke uitvoering Agentschap NL, een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, was belast) aan naam acquisitiebedrijf toe. Bij die stukken bevond zich ook de aanvraag voor de voucher, in te dienen door de opdrachtgever. Indien de stukken in het kader van de afhandeling van de subsidieaanvraag (waaronder de zogeheten tevredenheidsverklaring) niet van de opdrachtgever retour kwamen, zou naam acquisitiebedrijf zorgen dat deze (alsnog) getekend aan de verdachte werden toegestuurd, aldus de verdediging. De verdachte heeft die stukken van (door naam acquisitiebedrijf aangedragen) opdrachtgevers vervolgens digitaal ontvangen en vervolgens zonder enige controle zelf ingediend bij het agentschap.
Gelet op deze gang van zaken is het volgens de verdediging mogelijk dat naam acquisitiebedrijf de gekopieerde of ingescande handtekeningen op de tevredenheidsverklaringen heeft geplaatst. De ten laste gelegde handelingen zijn in ieder geval niet door de verdachte verricht, aldus de raadsman.
Oordeel hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario, kort gezegd inhoudende dat medewerkers van het door de verdachte ingeschakelde bedrijf naam acquisitiebedrijf de tevredenheidsverklaringen valselijk hebben opgemaakt, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. De verdediging heeft deze stelling op geen enkele manier nader onderbouwd. De verdediging heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep de stelling betrokken dat naam acquisitiebedrijf zich eveneens bezighield met de afhandeling van de mobiliteitsscans, terwijl in eerste aanleg slechts is verklaard over de acquisitie- en callcenterfunctie van dat bedrijf. Anders dan de raadsman bij pleidooi heeft betoogd, vindt zijn stelling geen steun in de overgelegde brief d.d. 20 januari 2012 van naam acquisitiebedrijf aan de verdachte. Daaruit komt juist naar voren dat slechts sprake is geweest van het maken van bezoekafspraken met potentiële cliënten. Mitsdien faalt het verweer.
Met betrekking tot het vijfde ten laste gelegde dossier inzake bedrijf 5 overweegt het hof als volgt.
Het ‘Vaststellingformulier Subsidieprogramma Mobiliteitsvouchers’, gedateerd 10 september 2012, ingevuld en ondertekend door de verdachte, heeft betrekking op de subsidieaanvraag ten behoeve van bedrijf 5 (dossierpagina 703 e.v.). De ontvanger van de voucher is contactpersoon 5, directeur van bedrijf 5. Hij heeft de verdachte gemachtigd tot het doen van de subsidieaanvraag (dossierpagina 702). De handtekening die de directeur onder de machtiging heeft gezet is volkomen identiek aan de handtekening die te zien is op de ‘Verklaring aanvrager/ontvanger van een kleine of grote mobiliteitsvoucher’ (de tevredenheidsverklaring).
In de dossiers van bedrijf 1, bedrijf 2, bedrijf 3 en bedrijf 4 zijn de contactpersonen gehoord. Zij hebben ieder verklaard dat zij de subsidieaanvraag c.q. de machtiging daartoe hebben ingevuld en/of ondertekend, maar geen handtekening hebben gezet onder de tevredenheidsverklaring. In het geval van bedrijf 5 is contactpersoon 5 niet als getuige gehoord. Het hof is evenwel van oordeel dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de subsidieaanvraag en tevredenheidsverklaring in het dossier van bedrijf 5 op essentiële punten overeenkomsten vertoont met de feitelijke gang van zaken in de dossiers van bedrijf 1, bedrijf 2, bedrijf 3 en bedrijf 4. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de modus operandi – zoals hiervoor weergegeven – vrijwel identiek is en het een feit van algemene bekendheid is dat het vrijwel onmogelijk is om twee exact dezelfde handtekeningen te plaatsen. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die onder de tevredenheidsverklaring van bedrijf 5 een gekopieerde of ingescande handtekening heeft geplaatst.
Het hof acht derhalve, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte (als enige persoon werkzaam binnen de onderneming) is geweest die telkens opzettelijk de valselijk opgemaakte tevredenheidsverklaringen namens bedrijf verdachte B.V. heeft ingediend. In zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder heeft hij aan die verboden gedragingen feitelijk leiding gegeven.
Bewezenverklaring
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstrafvan 120 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Afwijzing vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
De benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 37.750,00 wegens onterecht verleende subsidies. De benadeelde partij is door de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Voorts is zij verwezen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Door middel van een wensenformulier d.d. 25 november 2016 heeft zij te kennen gegeven haar vordering wegens gedeeltelijke voldoening te verlagen tot een bedrag van € 35.000,00. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering verder verlaagd en wel tot een bedrag van € 33.500,00.
Het gevorderde heeft betrekking op onterecht verleende subsidiebedragen in 31 dossiers waarnaar strafrechtelijk onderzoek is verricht. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de subsidiebeschikkingen die aan bedrijf verdachte B.V. zijn verleend, zijn ingetrokken. Tegen die intrekkingen is beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is ongegrond verklaard. Na het onherroepelijk worden van de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 januari 2015 onder nummers AWB 13/3789, AWB 14/1235 en AWB 14/3790 zijn de intrekkingsbeschikkingen rechtens onaantastbaar geworden. Derhalve heeft de benadeelde partij reeds op die grondslag een bestuursrechtelijke titel tot verhaal van de gestelde schade. Bovendien is gebleken dat tussen partijen een terugbetalingsregeling overeen is gekomen en dat daaraan uitvoering wordt gegeven.
Hoewel het voorgaande er niet aan in de weg staat dat de benadeelde partij zich voegt in het strafproces teneinde een civielrechtelijke titel te verkrijgen jegens de verdachte als bestuurder van bedrijf verdachte B.V., is het hof van oordeel dat een behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het Openbaar Ministerie heeft er immers voor gekozen slechts 5 van de 31 zaken waarnaar onderzoek is gedaan ten laste te leggen. Zoals hiervoor is overwogen heeft het hof die 5 dossiers opgenomen in de bewezenverklaring. Op voorhand is niet eenvoudig vast te stellen welk deel van de vordering – die betrekking heeft op het totaalbedrag aan onterecht verleende subsidies in alle 31 zaken – ziet op genoemde 5 dossiers en hoe de reeds terugbetaalde bedragen zich daartoe verhouden.
Bij die stand van zaken kan de benadeelde partij thans niet in haar vordering worden ontvangen. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts ziet het hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Mitsdien zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.
Lees hier de volledige uitspraak.