Fraudesignalen laten zitten, Wwft-melding terecht
/Accountantskamer 25 maart 2022, ECLI:NL:TACAKN:2022:11
Het accountantskantoor van betrokkene had sinds 2014 de opdracht om de geconsolideerde jaarrekening van X1, een holdingmaatschappij van een internationale houthandel, te controleren. Op 23 januari 2019 heeft het accountantskantoor melding gedaan van ongebruikelijke transacties bij de FIU. De ongebruikelijke transacties houden onder meer verband met de vermoedelijke omkoping van overheidsfunctionarissen in Oekraïne en het zwart uitbetalen van een aanvulling op het loon van medewerkers van een onderneming waarin X1 middellijke deelneming heeft, Ltd. 1.
Klagers voeren aan dat betrokkene in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels heeft gehandeld. De accountantsorganisatie zou, volgens klagers, door het handelen van betrokkene ten onrechte een FIU-melding hebben gedaan. Klagers menen dat de melding is gebaseerd op onjuiste feiten en dat betrokkene ontoereikend heeft gehandeld naar aanleiding van de opgevangen signalen tijdens een werkbezoek aan Oekraïne. Bovendien is betrokkene volgens klagers onduidelijk geweest over haar eigen verantwoordelijkheid inzake de controle van de jaarrekening 2018.
Klagers stellen zich op het standpunt dat het kantoor van betrokkene geen verplichting had om een FIU-melding te doen. Klagers voeren met betrekking tot dit standpunt aan dat er materieel gezien geen aanleiding was voor een FIU-melding, omdat er feitelijk geen sprake is geweest van meldingsplichtige ongebruikelijke transacties. De melding is gedaan op basis van informatie die afkomstig is van betrokkene. Dit houdt in dat zij intern gegevens heeft gedeeld over klagers en daarmee in strijd met haar geheimhoudingsplicht heeft gehandeld.
Wat betreft voorgaande punten oordeelt de Accountantskamer dat het in deze zaak gaat om een melding van verrichte ongebruikelijke transacties. Een ongebruikelijke transactie moet onverwijld bij de FIU worden gemeld, zodra een instelling daarvan kennis heeft genomen. Of er sprake is van een ongebruikelijke transactie wordt nader ingevuld door indicatoren die volgen uit het Uitvoeringsbesluit Wwft. In de onderhavige zaak is de meldplicht ingevuld aan de hand van subjectieve indicatoren. Dit houdt in dat de instelling zelf de inschatting moet maken of de situatie meldplichtig is.
De Kamer stelt vast dat er een formele meldplicht gold en dat er materieel ook sprake was van meldingsplichtige ongebruikelijke transacties.
Volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 16 Wwft geldt geen meldplicht als de instelling in het kader van dienstverlening kennis heeft genomen van de feiten en omstandigheden buiten de reikwijdte van de Wwft. Het moet dus gaan om handelingen door de cliënt of door een derde ten behoeve van de cliënt. In dit geval is Ltd. 1 geen cliënt van betrokkene, maar is betrokkene bekend geraakt met de ongebruikelijke transacties doordat zij bij een controle van de geconsolideerde jaarrekening van X1 een rekening-courant verschil heeft geconstateerd en daarover vragen heeft gesteld. De constatering van dit verschil heeft de meldplicht geactiveerd en brengt met zich mee dat betrokkene was gehouden om informatie over klagers met de compliance-afdeling te delen.
De vraag of betrokkene een voldoende zorgvuldige afweging heeft gemaakt om de transactie als ongebruikelijk te kwalificeren, moet naar het oordeel van de Accountantskamer worden beantwoord op basis van de feiten en omstandigheden die ten tijde van de melding in januari bij betrokkene bekend waren. De Kamer is van oordeel dat betrokkene op basis van de ontvangen signalen aanleiding mocht hebben om te veronderstellen dat er sprake is van meldingsplichtige ongebruikelijke transacties.
De klachtonderdelen die zien op de FIU-melding worden door de Accountantskamer ongegrond verklaard, omdat er sprake was van ongebruikelijke transacties die gemeld behoren te worden. Er valt betrokkenen dan ook geen verwijt te maken.
Met betrekking tot de klachten over het (ontoereikend) handelen van betrokkene naar aanleiding van de signalen en de onduidelijkheid over haar eigen verantwoordelijkheid inzake de controle van de jaarrekening van 2018, oordeelt de Accountantskamer dat de onderdelen gegrond zijn.
Betrokkene had nader onderzoek moeten doen naar de aanwijzingen van fraude en overtreding van wet- en regelgeving door de onderneming. Door het niet in toereikende mate uitvoeren van het onderzoek heeft betrokkene de Standaarden 240 en 250, artikel 26 Wta en artikel 36 en 37 Bta onvoldoende opgevolgd.
De Accountantskamer legt betrokkene de maatregel van berisping op.
Lees hier de volledige uitspraak.