Gebruik voor bewijs van verklaring niet gehoorde getuige
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1817
De raadsman heeft in casu betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om de voor de verdachte belastende verklaringen van medeverdachte 1 te toetsen, zodat bewijsuitsluiting moet volgen, en deze verklaringen bovendien niet betrouwbaar zijn en niet, althans in onvoldoende mate, worden ondersteund door ander bewijs.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte 1 waarin hij de verdachte belast niet behoeven te worden uitgesloten voor het bewijs, aangezien het enkele feit dat medeverdachte 1, hoewel meerdere keren opgeroepen al dan niet met bevel tot medebrenging, niet als getuige in de zaak tegen verdachte is verschenen, niet impliceert dat er onvoldoende mogelijkheden bestaan om de bedoelde verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen.
Het hof heeft daarbij gelet op het volgende. Na aanvankelijk te hebben ontkend iets met de diefstal van de BMW op 5 augustus 2011 te maken te hebben gehad, heeft medeverdachte 1 - nadat hij door de politie wordt geconfronteerd met videobeelden bij een tankstation waarop te zien is dat hij met de bewuste BMW heeft getankt (pg. 8 en 11) - bekend betrokken te zijn geweest bij die diefstal. Op 20 augustus 2011 en 15 september 2011 heeft medeverdachte 1 tegenover de politie gedetailleerd over de diefstal gesproken en verklaard dat hij die in opdracht van verdachte heeft gepleegd. De bekennende verklaringen van medeverdachte 1 stroken voor wat betreft het verloop van de diefstal op belangrijke punten met de aangifte van slachtoffer. Voorts vinden de verklaringen van medeverdachte 1 steun in de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven.
Ten aanzien van de door de raadsman aangevoerde argumenten ter ondersteuning van diens stelling dat de verklaringen van medeverdachte 1 onbetrouwbaar zijn, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 5 juni 2014, overweegt het hof nog als volgt.
Dat medeverdachte 1 niet uit zichzelf heeft verklaard, maar eerst toen hij geconfronteerd werd met de camerabeelden bij het tankstation, en dat hij in zijn verklaring tracht de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag bij anderen neer te leggen, doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af en wil niet zeggen dat hetgeen hij heeft verklaard over de betrokkenheid van die anderen niet waar zou zijn.
De enkele ontkenning van medeverdachte 2 dat hij bij de diefstal betrokken is en de omstandigheid dat de zaak tegen medeverdachte 2 is geseponeerd, maakt niet dat de verklaring van medeverdachte 1 daaromtrent ongeloofwaardig wordt. Dat aangever slachtoffer medeverdachte 2 niet heeft herkend als tweede dader maakt dat niet anders, gelet ook op diens verklaring dat hij zich heeft geconcentreerd op de bestuurder van de auto en gelet op diens aangifte (pg. 80 t/m 86) waaruit blijkt dat slachtoffer voornamelijk contact heeft gehad met medeverdachte 1 en dat medeverdachte 2 achter slachtoffer in de auto is gaan zitten, zodat slachtoffer geen zicht op hem had. Dat de broer van aangever, naam broer slachtoffer, medeverdachte 2 niet heeft herkend is naar het oordeel van het hof evenmin reden om de verklaring van medeverdachte 1 ongeloofwaardig te achten, aangezien deze getuige in zijn verklaring (pg. 87-88) al aangeeft niet helemaal zeker te weten of hij de tweede persoon, die als bijrijder achterin is gaan zitten, zou herkennen.
Dat medeverdachte 1 in zijn laatste verklaring heeft gezegd dat, naast verdachte en hijzelf, ook ene betrokkene 2 is meegereden toen de BMW werd opgehaald en naar het bedrijf van betrokkene 1 werd vervoerd en dat betrokkene 1 anders heeft verklaard over welke personen in de BMW zaten toen die kwam aanrijden bij zijn bedrijf, is naar het oordeel van het hof van onvoldoende belang om de verklaring van medeverdachte 1, voor zover inhoudende dat hij samen met verdachte de BMW heeft opgehaald en naar het bedrijf van betrokkene 1 heeft gereden, onbetrouwbaar te achten. Beide verklaringen houden immers in dat medeverdachte 1 samen met verdachte de gestolen BMW op het bedrijf van betrokkene 1 heeft afgeleverd.
De stelling van de raadsman dat uit het dossier blijkt dat medeverdachte 1 rond zes uur bij een tankstation in Eindhoven is geweest, berust naar het oordeel van het hof op een verkeerde lezing van het dossier. Uit het hoofdambtelijk verslag (pg. 8) blijkt immers dat de beelden die van het tankstation zijn gevorderd beelden betreft van 5 augustus 2011 omstreeks 16.55 uur.
Dat uit het dossier niet is gebleken dat medeverdachte 1 direct na de overval met de opdrachtgever heeft gebeld, houdt naar het oordeel van het hof nog niet in dat medeverdachte 1 hierover liegt.
Lees hier de volledige uitspraak.