Geen beroep mogelijk op Blocking Statute bij uitlevering aan VS t.z.v. overtreding Amerikaanse sanctiewetgeving m.b.t. uitvoer van dual-use goederen naar Iran
/Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:623
De rechtbank Rotterdam heeft bij beslissing van 5 juli 2019 de uitlevering van opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika toelaatbaar verklaard ter zake van twee feiten waarvan het eerste kan worden samengevat als deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven die bestaan uit valsheid in geschrift, oplichting en het zonder de vereiste vergunning uitvoeren uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna: V.S.) naar (uiteindelijk) de Islamitische Republiek Iran (hierna: Iran) van converters. Op de documenten die betrekking hebben op de bestelling van de converters, zou in strijd met de waarheid niet zijn vermeld dat de eindbestemming Iran was maar de Verenigde Arabische Emiraten op basis waarvan de bevoegde Amerikaanse autoriteiten een uitvoervergunning hadden verleend.
Opgeëiste persoon zou vanaf omstreeks november 2011 tot en met omstreeks september 2018 samen met betrokkene 1 en anderen die in de Indictment en Affidavit niet met naam worden genoemd, hebben deelgenomen aan de genoemde organisatie. Het tweede feit kan worden samengevat als een poging om converters uit de V.S. zonder de vereiste vergunning uit te voeren naar (uiteindelijk) Iran. Uit de lijsten die door de Amerikaanse autoriteiten zijn verstrekt blijkt dat de converters waarop de feiten betrekking hebben waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, op 15 december 2015 in de V.S. in beslag zijn genomen.
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door de rechtbank van het beroep op Verordening (EG) 2271/96 van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PbEG L 309/1) (hierna: de Verordening).
Beoordeling Hoge Raad
De rechtbank heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“8.1. Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan het uitleveringsverzoek geen uitvoering kan worden gegeven, wegens strijd met artikel 4 van de EU verordening 2271/96 (hierna: het “blocking statute”), waarin staat: “uitspraken van rechters buiten de gemeenschap en besluiten van bestuurlijke autoriteiten buiten de gemeenschap die rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoering geven aan de in de bijlage opgenomen wetten of de daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen mogen op generlei wijze worden erkend of uitvoerbaar verklaard.” Gesteld is dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 11, vijfde lid, van deze Verordening de bescherming van artikel 4 toekomt, omdat hij beroepshalve activiteiten verrichtte in de Europese rechtssfeer en hij daarom niet mag worden uitgeleverd. Dit geldt, aldus de raadsvrouw, ook als is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, omdat het Unierecht boven het uitleveringsrecht gaat.
8.2. Beoordeling
Het ‘blocking statute’ betreft een antiboycotverordening, die is opgesteld om aan Europese bedrijven en ingezetenen van de Europese Unie bescherming te bieden tegen de extraterritoriale werking van Amerikaanse sanctiewetgeving ten aanzien van feiten die niet binnen de Europese Unie strafbaar zijn. Het betreft daarbij Amerikaanse wetgeving die het mogelijk maakt sancties op te leggen aan eenieder, met inbegrip van personen die zich buiten het grondgebied van de Verenigde Staten bevinden, die op een of andere wijze handel drijft met Cuba of in goederen afkomstig van dit land (de zgn. Helms-Burton-wetgeving) of investeert in het aardoliepotentieel van Iran of Libië (de zgn. D’Amato-wetgeving). Deze verordening biedt geen bescherming aan personen en bedrijven die handel drijven die mogelijk bijdraagt aan de militaire capaciteiten van Iran. Dergelijke handel is immers, zoals hiervoor vermeld, ook in de Europese Unie strafbaar gesteld, namelijk in de Sanctieregeling Iran 2012.
Nu is vastgesteld dat de hiervoor genoemde feiten, waaronder de uitvoer van dual-use goederen naar Iran, ook in Nederland strafbaar zijn, kan geen beroep worden gedaan op het ‘blocking statute’, nog daargelaten de vraag of de opgeëiste persoon als ingezetene in Europa kan worden aangemerkt. Het verweer wordt daarom verworpen.”
De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten waarvoor zij de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld bij de artikelen 140 en 225 Sr onderscheidenlijk bij artikel 1 lid 1 van de Sanctieregeling Iran 2012 in onderlinge samenhang met de artikelen 1 onder 1° en 6 van de Wet economische delicten alsmede artikel 45 Sr. Het tegen dat oordeel gerichte cassatiemiddel is door de Hoge Raad hiervoor onder 3 verworpen.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, nu de uitvoer van “dual-use” goederen naar Iran ook in Nederland strafbaar is, geen beroep kan worden gedaan op de Verordening, door de rechtbank aangeduid als het “blocking statute”. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de Verordening geen bescherming biedt aan personen en bedrijven die handel drijven die mogelijk bijdraagt aan de militaire capaciteiten van Iran op de grond dat dergelijke handel ook in de Europese Unie strafbaar is gesteld, namelijk in de Sanctieregeling Iran 2012. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de vraag of artikel 11 lid 5 van de Verordening van toepassing is om die reden geen beantwoording behoeft.
Het oordeel van de rechtbank getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Het cassatiemiddel faalt.
Conclusie AG
Lees hier de volledige uitspraak.