Gevolgen vernietiging strafzaak voor beslissing ontnemingszaak
/Hoge Raad 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016 (gepubliceerd op 17 oktober 2018)
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 23 juni 1995 - de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van vijfduizend gulden, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop het bestreden arrest ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Derhalve moet het cassatieberoep worden verworpen.
De omstandigheid dat de aan betrokkene opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat mede is opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij ter zake van het in de hoofdzaak onder 9 bewezenverklaarde heeft verkregen en dat de Hoge Raad bij arrest van heden (griffienummer 106.758) het in die hoofdzaak gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam onder meer voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding aan betrokkene onder 9 tenlastegelegde heeft vernietigd doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af. Ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv kan een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, immers eerst worden tenuitvoergelegd nadat en voorzover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voorzover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat.
Lees hier de volledige uitspraak.