Grootschalige milieuvervuilers voor het Internationale Strafhof: (g)een schijn van kans?
/Zou de Braziliaanse president Bolsonaro voor het Internationale Strafhof gedaagd kunnen worden in verband met de vernietiging van het Amazone oerwoud die sinds zijn aantreden in een hogere versnelling is gezet? Of – om het nog wat uitdagender te stellen – zouden de CEO’s van Shell zich voor datzelfde Strafhof moeten verantwoorden voor het feit dat zij decennia lang getracht hebben de opwarming van de aarde te bagatelliseren en de toekomstige generaties waarschijnlijk de tol moeten betalen voor hun miljardenwinsten?
Op het eerste gezicht lijken het nogal vergezochte vragen, kenmerkend voor een rellerig en heetgebakerd tijdsgewricht. Het Internationale Strafhof houdt zich bezig met oorlogsmisdrijven en volkerenmoord en dat zijn toch activiteiten van een ander kaliber dan de voortschrijdende nestvervuiling waaraan wij allen ons in meerdere of mindere mate schuldig maken. Toch lijken er zowel in de politiek als onder serieuze wetenschappers steeds meer stemmen op te gaan om grootschalige milieuvervuiling als internationaal misdrijf te bestempelen en het delict ‘ecocide’ onder de rechtsmacht van het Internationale Strafhof te brengen. Kort voor Kerst heeft de Partij voor de Dieren een initiatiefnota bij de Tweede Kamer ingediend waarin erop wordt aangedrongen dat Nederland het voortouw neemt om andere verdragspartijen bij het Statuut van Rome te overreden om de rechtsmacht van het Strafhof uit te breiden met ecocide. Het voorstel borduurt voort op een al langer gevoerde discussie in de voornamelijk Amerikaanse criminologische en juridische literatuur. Het startsein voor dit debat is gegeven door de Britse juriste en klimaat-activiste Polly Higgins, die in 2010 de International Law Commission van de Verenigde Naties aanspoorde om de mogelijkheden te verkennen van de uitbreiding van het Statuut van Rome met een vijfde misdrijf, ecocide. Sindsdien hebben milieujuristen, (internationale)strafrechtsjuristen en criminologen zich over de kwestie gebogen en dienaangaande een positie ingenomen. In Nederland hebben Sluiter en Van Straaten zich recentelijk in het debat gemengd en zich vooral toegelegd op de vraag welke mogelijkheden er binnen de Nederlandse strafrechtspleging bestaan om ecocide als internationaal misdrijf te vervolgen en te berechten.
Het dringende appel om ecocide als internationaal misdrijf te erkennen suggereert dat de huidige internationale misdrijven het Strafhof onvoldoende ruimte geven om (zeer ernstige) milieudelicten eronder te scharen. Toch lijken sommige auteurs vooral geïnteresseerd in de vraag of de bestaande materiële rechtsmacht soelaas biedt, terwijl anderen juist de meer radicale oplossing van een creatie van een nieuw misdrijf onderzoeken. Voor die laatste categorie rijst dan de vraag hoe ecocide de status van internationaal misdrijf kan verkrijgen. Een behoedzame, positivistische benadering verlangt de instemming van staten, hetzij door middel van zelfbinding via verdragen (de staten verplichten zich ernstige milieudelicten strafbaar te stellen), hetzij blijkend uit het feit dat ecocide al in nationale rechtssystemen strafbaar gesteld is. De zogenoemde Direct Criminalization Thesis behelst de vlucht naar voren, in de zin dat wordt verondersteld dat strafrechtelijke aansprakelijkheid direct gegrondvest kan zijn op het internationale recht, zonder dat het gedrag in kwestie strafbaar is gesteld in enig nationaal strafrechtsstelsel.
Lees verder:
Grootschalige milieuvervuilers voor het Internationale Strafhof: (g)een schijn van kans? door H.G. van der Wilt in Delikt en Delikwent