Hoe normering kan bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces
/Schadevergoedingsvorderingen van slachtoffers maken inmiddels onlosmakelijk deel uit van het Nederlandse strafproces. Sinds het wegvallen van het wettelijke maximum in 1995 en de invoering van de voorschotregeling betaalt de Staat – via het CJIB – toegewezen bedragen voor als de dader niet (tijdig) betaalt. Dat heeft de verwachtingen van slachtoffers omhooggestuwd, maar het strafproces zelf is in wezen niet veranderd: het is en blijft ingericht op strafrechtelijke waarheidsvinding en niet op uitgebreide civiele schadevaststelling. Het resultaat? Onvoorspelbaarheid, willekeurige uitkomsten en spanningen met het fair‑trial‑beginsel (hoor & wederhoor, equality of arms) .
In opdracht van de Raad voor de rechtspraak onderzochten Marnix Hebly en Siewert Lindenbergh hoe normering – het aanbrengen van (indicatieve) regels, standaarden of richtsnoeren – kan helpen om schadevorderingen beter hanteerbaar te maken in het strafproces . Motto van hun rapport: “Doen wat kan”.
Onderzoeksvragen en aanpak
Het uitgangspunt is dat de strafrechter “gewoon” het materiële civiele schade‑ recht toepast. Een eigen strafrechtelijk schadebegrip creëren vinden de auteurs onwenselijk, omdat dit nieuwe afbakeningsproblemen zou oproepen .
Ze analyseren daarom:
Materieelrechtelijke knelpunten – open civiele normen, lastige schadeposten.
Procesrechtelijke knelpunten – late voeging, gebrek aan schriftelijke ronde, geen getuigen of deskundigen (art. 334 Sv), en het vage ontvankelijkheidscriterium “geen onevenredige belasting” .
Effect van de voorschotregeling – druk om “iets” toe te wijzen, wat verschillen vergroot .
Eenvoudig, vereenvoudigd en complex
In hoofdstuk 3 identificeren de onderzoekers schadecategorieën die nu al goed passen binnen het “eenvoudige” strafproces: zaakschade, gemaakte kosten en het wettelijk gefixeerde affectieschade‑bedrag . Deze posten delen kenmerken als:
beperkte feitenvaststelling,
lage afhankelijkheid van toekomstscenario’s,
vaak objectieve tarieven of nota’s.
Voor complexe posten – verlies arbeidsvermogen, derving levensonderhoud en shockschade – geldt het tegenovergestelde: veel variabelen, behoefte aan deskundigen en langdurige prognoses . Zonder nadere normering blijven deze posten botsen met de beperkingen van het strafproces.
Smartengeld als testcase: de Rotterdamse schaal
Een sprekend voorbeeld is smartengeld. Vaststelling “naar billijkheid” leidt tot grote bandbreedtes; strafrechters komen soms tot veel hogere bedragen dan civiele rechters, vaak met summiere motivering .
De auteurs presenteren daarom de Rotterdamse schaal: een geordend schema naar Engelse voorbeeld (Judicial College Guidelines) met categorieën, bandbreedtes en verhogende/verlagende factoren . De schaal is geen verplicht voorschrift, maar biedt houvast, bevordert rechtseenheid en kan periodiek worden geactualiseerd .
Drie lijnen van aanbevelingen
In het slothoofdstuk bundelen Hebly en Lindenbergh elf concrete aanbevelingen langs drie sporen:
a. Verhelder materieelrechtelijke kaders
Oriëntatiepunten per schadepost ontwikkelen (Letselschade Raad e.a.).
Smartengeld ordenen (Rotterdamse schaal) en periodiek indexeren.
Duidelijke eisen aan medische rapportage bij shockschade.
Heldere afbakening van shockschade versus affectieschade .
b. Verbeter de behandeling in het strafproces
Procesbeschrijving met do’s & don’ts: termijnen, bewijs, schriftelijke ronde .
Checklists / best practices per schadepost.
Scholing voor rechters én advocaten om civiel‑schaderechtelijke kennis op niveau te brengen .
c. Orden wat níét kan in het strafproces
Plafond voor toelaatbare bedragen.
Categorische uitsluiting van intrinsiek complexe posten (toekomstig loonverlies, levensonderhoud, shockschade).
Maximeren voorschotregeling om prikkel tot hoge vorderingen te temperen.
Ruimhartiger overheidstegemoetkoming via Schadefonds of aparte regeling voor de zwaarste gevallen .
Samen moeten deze maatregelen rechtszekerheid vergroten, willekeur terugdringen en ruimte scheppen voor een evenwichtiger slachtofferbeleid.
Wat betekent dit in de praktijk?
Voor slachtoffers: meer voorspelbaarheid – je weet eerder of je claim past in het strafproces, welke documenten nodig zijn en welk bedrag ongeveer reëel is.
Voor verdachten: betere waarborg van een eerlijke strijd. Als complexe claims buiten het strafproces blijven of genormeerd worden, ontstaat tijd om inhoudelijk verweer te voeren en neemt het risico op torenhoge, slecht gemotiveerde toewijzingen af.
Voor rechters: duidelijkere procesregels (schriftelijke ronde, checklists) en materiële ijkpunten (smartengeldschaal) verminderen tijdsdruk en helpen om consistent te beslissen.
Voor de Staat: beperking van open‑eindverplichtingen via de voorschotregeling – geld kan gerichter gaan naar de zwaarste zaken, ook als er géén strafzaak komt.
Kritische noot
De auteurs benadrukken dat normering geen wondermiddel is. Sommige knelpunten – zoals de fundamentele spanning tussen een strafzaak (gericht op schuld) en civiele schadevaststelling (gericht op herstel) – verdwijnen niet. Maar met gerichte standaarden en duidelijke proces‑afspraken kan de strafrechter wél “doen wat kan” en vooral laten wat níét kan .
De bal ligt daarbij niet alleen bij de wetgever. Ook rechterlijke overlegorganen, de Hoge Raad, de Letselschade Raad en opleidingsinstituten hebben een rol, precies zoals de aanbevelingen aangeven.
Conclusie
“Doen wat kan” schetst overtuigend waarom heldere normering broodnodig is om het evenwicht in het strafproces te herstellen: van materieelrechtelijke richtsnoeren zoals de Rotterdamse schaal, via procesmatige checklists, tot harde keuzes over wat buiten de strafzaak moet blijven. Met elf concrete stappen bieden Hebly en Lindenbergh een routekaart waarmee wetgever, rechtspraak en praktijk het verschil kunnen maken – zowel voor slachtoffers die snel en eerlijk gecompenseerd willen worden, als voor verdachten die recht hebben op een daadwerkelijk gelijk speelveld.
Of, in de woorden van het rapport: “Nadere normering langs deze drie hoofdlijnen kan wezenlijk bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces.”