Hof van Justitie: Preventieve bewaring van gegevens ter bestrijding van marktmisbruik ontoelaatbaar
/HvJ EU 20 september 2022, C-339/20 en C-397/20 (V.D. en S.R.)
In Frankrijk voorziet een nationale regeling in het algemeen en ongedifferentieerd bewaren van verkeersgegevens gedurende een jaar na registratie, onder meer met het oog op het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten zoals marktmisbruik.
Tegen VD en SR is een strafrechtelijk vooronderzoek gestart in verband met onder meer (medeplichtigheid aan) handel met voorwetenschap. De Franse autoriteit voor financiële markten AMF heeft in dit verband bepaalde gegevens doorgegeven aan de onderzoeksrechter. Daarbij ging het om verkeersgegevens over telefoongesprekken tussen VD en SR die de AMF had verkregen van operatoren van elektronischecommunicatiediensten.
Naar aanleiding van die informatie is het onderzoek uitgebreid naar omkoping en witwassen. In verband met de procedures hieromtrent zijn prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJ EU.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de lidstaten een verplichting tot algemene en ongedifferentieerde bewaring van de verkeersgegevens van elektronische communicatie kunnen opleggen. De vragen in deze zaken hebben betrekking op handelingen van marktmisbruik en voorkennis.
Het Hof oordeelt dat het operatoren van elektronische communicatiediensten niet is toegestaan om in de strijd tegen marktmisbruik, waarvan handel met voorkennis deel uitmaakt, verkeersgegevens preventief algemeen en ongedifferentieerd te bewaren gedurende een jaar vanaf de datum van registratie. Bovendien kan een nationale rechter niet de werking in de tijd beperken van een ongeldigverklaring van nationale wetgeving die een dergelijke bewaring voorschrijf.
Hof: Artikel 12, lid 2, onder a) en d), van richtlijn 2003/6/EG en artikel 23, lid 2, onder g) en h), van verordening (EU) nr. 596/2014 en tegen de achtergrond van de artikelen 7, 8 en 11 en artikel 52, lid 1, van het Handvest EU, verzetten zich tegen wettelijke maatregelen die ter bestrijding van marktmisbruik, waarvan handel met voorwetenschap deel uitmaakt, preventief voorzien in een algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeersgegevens gedurende een jaar te rekenen vanaf de datum van registratie.
Het Unierecht verzet zich ertegen dat een nationale rechter de werking in de tijd beperkt van de ongeldigverklaring van nationale bepalingen die operatoren van elektronischecommunicatiediensten verplichten om verkeersgegevens algemeen en ongedifferentieerd te bewaren en die toestaan dat die gegevens worden meegedeeld aan de voor financiën bevoegde autoriteit zonder voorafgaande goedkeuring van een rechter of een onafhankelijke administratieve autoriteit, die hij op grond van het nationale recht dient uit te spreken wegens de onverenigbaarheid van die bepalingen met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, gelezen tegen de achtergrond van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De toelaatbaarheid van de bewijzen die verkregen zijn door middel van de met het Unierecht onverenigbare nationale wettelijke bepalingen, is een kwestie die overeenkomstig het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten onder het nationale recht valt, onder de beperkende voorwaarde dat met name de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd.
Lees hier de volledige uitspraak.