Hof van Justitie verduidelijkt geldigheid strafzitting bij afwezigheid verdachte
/HvJEU 13 februari 2020, C-688/18 TX en UW
Het recht van een buiten zijn wil om afwezige verdachte om op de terechtzitting aanwezig te zijn wordt niet geschonden wanneer de rechter tijdens een latere zitting voorziet in de herhaling van de bij afwezigheid verrichte handelingen. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van een Bulgaarse rechter. Het EU-Hof geeft in deze zaak ook verduidelijking over de voorwaarden waaronder een verdachte op geldige wijze afstand kan doen van het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn en de belangen die de rechter daarbij moet meewegen.
Een bijzonder openbaar aanklager in Bulgarije had strafrechtelijke vervolging ingesteld tegen dertien personen. Twee van deze beklaagden, TX en UW, werden aangeklaagd wegens deelname aan een criminele organisatie. De datum van de zitting werd steeds uitgesteld vanwege afwezigheid van verdachte(n) en de rechter besloot de terechtzitting in afwezigheid van verdachte(n) te voeren. In deze zaak zijn twee zittingsdagen waarop verdachte(n) niet aanwezig waren van belang: Op 16 mei 2018 verscheen TX niet vanwege een buiten zijn wil om liggende reden, namelijk wegens ziekte. UX besloot zonder geldige reden niet te komen. Later verklaarden beide verdachten dat zij het in hun afwezigheid verzamelde bewijsmateriaal niet betwistten. Op 1 oktober 2018 verscheen TX opnieuw niet vanwege een buiten zijn wil om liggende reden. De rechter gelastte echter dat de bij afwezigheid verrichte handelingen alsnog werden herhaald in het bijzijn van TX.
In deze zaak zag de nationale rechter zich geconfronteerd met drie verschillende situaties:
de situatie waarin de verdachte zonder geldige reden wegblijft van de zitting,
de situatie waarin de verdachte buiten zijn wil om (wegens ziekte) afwezig is en de in afwezigheid verrichte handelingen niet betwist,
de situatie waarin de rechter de in afwezigheid verrichtte handelingen herhaalt in het bijzijn van de verdachte die buiten zijn wil om niet bij de eerdere zitting aanwezig kon zijn.
De nationale rechter betwijfelt of in bovengenoemde gevallen op geldige wijze afstand is gedaan van het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, zoals vastgelegd in EU-richtlijn 2016/343. Deze richtlijn stelt minimumvoorschriften over het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Overweging 35 van de richtlijn bepaalt dat verdachten onder bepaalde voorwaarden, uitdrukkelijk of stilzwijgend, afstand kunnen doen van hun recht om aanwezig te zijn. Artikel 8, lid 2 van de richtlijn bepaalt dat een zaak in twee gevallen in afwezigheid van verdacht(en) mag worden gevoerd: a) wanneer verdachte tijdig in kennis is gesteld van de zitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid; of b) wanneer de afwezige verdachte wordt vertegenwoordigd door een advocaat.
Het EU-Hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de situatie waarin de verdachte zonder geldige reden was weggebleven bij de zitting bepaalt het EU-Hof dat het recht om op de terechtzitting aanwezig te zijn niet is geschonden. De verdachte was behoorlijk kennis gegeven van de zitting en de gevolgen van zijn afwezigheid, en hij was ter zitting vertegenwoordigd door een advocaat. In dit geval is daarom zowel voldaan aan de voorwaarden onder a) als onder b) van artikel 8, lid 2 van de richtlijn. Daarom kan de rechter het wegblijven interpreteren als een stilzwijgende afstand van het recht om aanwezig te zijn. Wel moet volgens het EU-Hof de afstand van de verdachte van zijn recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, gepaard gaan met een minimum aan waarborgen die in verhouding staan tot de ernst ervan en de afstand mag niet in strijd zijn met een belangrijk openbaar belang. Uit het dossier blijkt dat deze situaties zich hier niet voordoen, aldus het EU-Hof.
In de situatie dat verdachte buiten zijn wil om niet bij de terechtzitting aanwezig kan zijn moet hij de mogelijkheid krijgen om een nieuwe terechtzitting te verzoeken. Verdachte heeft echter besloten om de in afwezigheid verrichte handelingen niet te betwistten en om geen nieuwe terechtzitting te verzoeken. Het EU-Hof bepaalt dat de verdachte hierdoor uitdrukkelijk afstand doet van zijn recht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting.
In het geval de verdachte buiten zijn wil om afwezig is en wel om een nieuwe terechtzitting vraagt moet de rechter dit toestaan. Het herhalen van de in afwezigheid verrichte handelingen, zoals het horen van een getuige, aan welk aanvullend getuigenverhoor de verdachte volledig kan deelnemen, is daarvoor voldoende. De geldigheid van de in afwezigheid verrichte handelingen blijft dan overeind, aldus het EU-Hof.
Lees hier de volledige uitspraak.