Hotel liet personeel bedwantsen bestrijden met levensgevaarlijke aluminiumfosfide: veroordeling voor overtreding Arbeidsomstandighedenwet

Rechtbank Amsterdam 18 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1157

Naam hotel heeft zijn personeel bedwantsen laten bestrijden met het levensgevaarlijke aluminiumfosfide terwijl het zijn personeel niet juist en volledig heeft ingelicht over de risico’s die daaraan kleven. Verdachte heeft opdracht gegeven en leidinggegeven aan deze gedraging en zo het personeel en omwonenden in levensgevaar gebracht. 

Achtergrond

Op 9 oktober 2018 om 23.39 uur komt bij de centrale meldkamer van de politie regio Amsterdam de melding binnen dat op het adres adres 2, waar een studentencomplex is gevestigd, twee personen onwel zijn geworden. De hulpdiensten gaan naar het genoemde adres. De twee personen die onwel zijn geworden en daar in een appartement verbleven, worden per ambulance naar de spoedeisende hulp van het OLVG te Amsterdam vervoerd. In het appartement worden hoge concentraties koolmonoxide (CO) en waterstofsulfide (H2S) gemeten, met name in het gootsteenkastje. Na onderzoek blijkt de bron daarvan in het ondergelegen pand te zijn, waar Naam hotel gevestigd is. Uit verder onderzoek blijkt dat er in twee kamers van het hostel bestrijding van bedwantsen had plaatsgevonden. Hierbij was kennelijk gebruik gemaakt van aluminiumfosfide, dat onder invloed van vocht uit de lucht reageert en ontwikkelt tot onder andere het voor mensen giftige gas fosfine (PH3). De brandweer rapporteert dat in de kamers waarin aluminiumfosfide is toegepast en op de gang waarden fosfine gemeten zijn boven de levensbedreigende waarde voor blootstelling van één uur.

Verdachte wordt er, kort gezegd, van beschuldigd dat hij (1.) al dan niet samen met anderen een biocide (aluminiumfosfide) heeft gebruikt en/of voorhanden of op voorraad heeft gehad zonder dat dit biocide was toegelaten, (2.) leiding gegeven heeft aan de bv Naam hotel die een van haar werknemers, medeverdachte 1, aluminiumfosfide heeft laten gebruiken zonder te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet terwijl zij wist dat Naam hotel daardoor gevaar liep en (3.) werknemers van het Naam hotel heeft beïnvloed door aan hen te laten weten niets althans niet de waarheid te zeggen tegen de politie over het gebruik van een (verboden) bestrijdingsmiddel voor de bestrijding van bedwantsen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte. Hij heeft dat als volgt onderbouwd. In deze zaak is sprake van de situatie zoals beschreven in artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de inleidende dagvaarding volgt dat verdachte ten onrechte is gedagvaard als natuurlijk persoon en niet als feitelijk leidinggever. Naam hotel is het eigendom van Naam hotel B.V, opgericht op 31 maart 2017 (verder te noemen: het hostel). De enige aandeelhouder tevens bestuurder daarvan is Naam holding B.V, opgericht 31 maart 2017. Verdachte is daarvan de enige aandeelhouder tevens bestuurder. Uit het dossier volgt dat verdachte de eindbeslissingen neemt in het beleid van het hostel. Hij heeft tot de bestrijding van de bedwantsen besloten. Toen dit na vele pogingen nog steeds niet was gelukt, heeft hij ook besloten een product, dat later een verboden middel bleek te zijn, te gaan gebruiken. Dit betekent dat verdachte als bestuurder van Naam holding heeft gehandeld ten behoeve van Naam hotel. Het bestrijden van ongedierte in de gastenkamers past in de normale bedrijfsvoering van het hostel; de bestrijding van bedwantsen is in het belang van het hostel en het hostel kon bepalen of de bestrijding al dan niet zou plaatsvinden. Als bestuurder kon verdachte aanwijzingen gegeven aan personeel en als bestuurder diende hij het belang voor het hostel om te bewerkstelligen dat naar de buitenwereld uitsluitend vanuit het bestuur wordt gecommuniceerd. Op basis van deze onderdelen volgt dat de besloten vennootschap Naam hotel als dader kan worden aangemerkt. Hiervan is de bestuurder de besloten vennootschap Naam holding. Zij kan als de feitelijke leidinggever worden aangemerkt, want deze bestuurder heeft het beleid gevoerd dat ziet op de verboden gedragingen. Naam hotel, noch vennootschap Naam holding noch verdachte is gedagvaard als feitelijk leidinggever. Voor de feiten 1 en 3 is verdachte gedagvaard als natuurlijk persoon. Voor deze feiten had echter niet verdachte als natuurlijk persoon gedagvaard dienen te worden, maar de rechtspersoon, dan wel verdachte als feitelijk leidinggever.

Ten aanzien van de door de raadsman bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie voor de feiten 1 en 3 overweegt de rechtbank het volgende. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon kan op grond van artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen worden opgelegd aan die rechtspersoon, aan degene die tot dat feit opdracht heeft gegeven of aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven. Het Openbaar Ministerie staat het daarbij op grond van het opportuniteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de leidinggevende en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd. Bedoelde beleidsvrijheid vindt haar grenzen daar, waar het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen en aldus de beginselen van behoorlijk bestuur respectievelijk die van een behoorlijke procesorde worden geschonden. Kortom, strafvervolging ingesteld tegen een persoon die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, stuit niet af op de enkele omstandigheid dat een strafvervolging van die rechtspersoon niet plaatsvindt. Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Feit 1: Overtreding artikel 43 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Op 10 oktober 2018 hebben verdachte en zijn medeverdachten – in nauwe en bewuste samenwerking tussen elkaar – in Naam hotel aluminiumfosfide gebruikt. Zij hebben het ook samen voorhanden of op voorraad gehad. Aluminiumfosfide is een biocide in de zin van de in de tenlastelegging neergelegde EU Verordening. Dat aluminiumfosfide een biocide in de zin van die verordening is, volgt uit het informatieblad dat hierbij hoort en waarop staat nagegeven dat het materiaal is toegelaten onder nummer 15194N. In ieder geval bestaat er geen twijfel over het feit dat het hier een biocide betreft die niet is toegelaten onder deze verordening, zodat in strijd is gehandeld met de algemene verbodsbepaling zoals neergelegd in artikel 43 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft, kort samengevat, betoogd dat in het dossier wordt vastgesteld dat op 10 oktober 2018 in Naam hotel Quickfos is aangetroffen. Het betreft hier een toegelaten middel. Er is geen afdoende bewijs dat aluminiumfosfide met een andere merknaam is gebruikt.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat verdachte wordt verweten dat hij tezamen en in verenging met anderen een biocide, te weten aluminiumfosfide, heeft gebruikt en voorhanden en/of op voorraad heeft gehad zonder dat voor die biocide toelating overeenkomstig de biocidenverordening was verleend.

Biociden zijn noodzakelijk voor de bestrijding van organismen die schadelijk zijn voor de gezondheid van mens of dier, en voor de bestrijding van organismen die schade toebrengen aan natuurlijke of vervaardigde materialen. Door hun intrinsieke eigenschappen en de bijpassende gebruikspatronen kunnen biociden evenwel gevaren inhouden voor mensen, dieren en het milieu. Biociden mogen niet op de markt worden aangeboden, noch worden gebruikt, tenzij overeenkomstig de biocidenverordening een toelating is verleend.

Fosfine is een toegelaten middel ter bestrijding van dierlijke organismen (mijten en insecten). Het is primair een stofwisselingsgif met een direct schadelijke werking. Blootstelling aan hoge concentraties fosfine kan dodelijk zijn. Fosfine werkt in op belangrijke enzymen in het ademhalingssysteem van lichaamscellen met inwendige verstikking als gevolg. Bij inhalatie kan ook een plaatselijke werking op de luchtwegen verwacht worden. Bij blootstelling aan iets lagere concentraties kan fosfine longoedeem veroorzaken, wat ook dodelijk kan zijn. Verder kunnen zich bij acute intoxicaties ernstige afwijkingen voordoen aan het centraal zenuwstelsel, hart, lever en nieren. Fosfine heeft een steile concentratie-effectcurve. Dat wil zeggen dat er weinig marge is tussen een blootstelling aan een lagere concentratie die geen dodelijke effecten veroorzaakt en een blootstelling aan een hogere concentratie die wel dodelijke effecten veroorzaakt.

In Nederland is de toepassing van het bestrijdingsmiddel fosfine, ook wel fosforwaterstof (PH3) genoemd, aan zeer strikte voorschriften gebonden. Aluminiumfosfinetabletten zoals die in Nederland in de agrarische sector worden gebruikt zijn zeer gevaarlijk voor de volksgezondheid. De toepassing is slechts toegestaan in opslagruimten zoals loodsen, silo’s, schepen en containers maar niet in woningen en verblijven, waarbij de minimale veiligheidsafstand bij een gassing 10 meter is gemeten vanaf de buitenzijde van het onder gas staande object. Het middel mag slechts worden toegepast door mensen die in het bezit zijn van een vakbekwaamheidsbewijs bestrijding dat is afgegeven door Bureau erkenningen in opdracht van de Minister van Economische Zaken.

Buiten kijf staat dat medeverdachte Naam hotel (meermalen) opzettelijk een product met aluminiumfosfide als werkzame stof heeft gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij een aantal keer tabletten in de hotelkamers heeft neergelegd om bedwantsen te bestrijden en dan maakte dat hij wegkwam. De brandweer heeft in de nacht van 9 op 10 oktober 2018 hoge concentraties fosfine gemeten. Op 12 oktober 2018 stond in een van de kamers van het hostel waar medeverdachte Naam hotel de bedwantsen heeft bestreden, een afvalemmer met een plastic zak waarin vijf aluminium kokers lagen. De brandweer heeft een foto gemaakt van een van de kokers. Op dat buisje staat “aluminium phosphide” en “30 fumigation tablets” “each tablet generates 33% w/w phosphine”. Verdachte, assistent-manager bij Naam hotel, is verantwoordelijk voor het aansturen van het personeel en het schoonmaakteam. Zij heeft verklaard dat zij plande in welke kamers de bedwantsen moesten worden bestreden en dat aan medeverdachte Naam hotel heeft laten weten.

Eveneens staat niet ter discussie dat aluminiumfosfide kan worden aangemerkt als biocide. De vraag is echter niet alleen of er in de ten laste gelegde periode (telkens) alumuniumfosfide is gebruikt en of dit een biocide is, maar ook of voor het gebruikte biocide toelating was verleend als bedoeld in de biocidenverordening. De officier van justitie heeft zijn stelling dat er geen twijfel bestaat over het feit dat het hier een biocide betreft die niet is toegelaten onder de biocidenverordening niet onderbouwd.

Uit het dossier volgt dat aluminiumfosfide onder verschillende merknamen wordt verkocht. In het dossier worden verschillende namen genoemd: Quickphos PT, DETIA WM, Luxan mollentabletten en Celphos. In de telefoon van medeverdachte Naam hotel zijn twee foto’s aangetroffen waarop een buisje is te zien met de tekst “Tancan; Celphos; Fumigant; Aluminium phosphide”. Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte Agrifum - Fumiphos heeft laten bestellen, dat verkrijgbaar zou zijn in Spanje. Uit het dossier wordt echter niet duidelijk wat de merknaam van het product is dat medeverdachte Naam hotel heeft gebruikt. Voor zover al kan worden aangenomen dat hij telkens (een van) de producten heeft gebruikt waarvan foto’s op zijn telefoon en op die van verdachte zijn aangetroffen, dan blijkt uit het dossier niet met voldoende mate van zekerheid dat het in deze zaak om een of meer niet-toegelaten biociden gaat. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de herkomst verpakkingen volstaat in dit geval niet. Dat proces-verbaal houdt onder meer in dat de verbalisant contact heeft opgenomen met een medewerkster van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zij heeft haar verwezen naar de website www.ctgb.nl waar op toelatingen op werkzame stof(fen) kan worden gezocht. Bij het invoeren van de werkzame stof aluminiumfosfide op die website kreeg de verbalisant drie treffers. Vervolgens heeft de verbalisant een van de fabrikanten benaderd. Deze verklaarde dat in Nederland alleen de variant van 57% aluminiumfosfide wordt gebruikt en dat “de soort aluminiumfosfide van 33% waarvan u mij een foto heeft doorgemaild, verkopen wij in zijn geheel niet in Nederland en is mijn wetens ook niet toegestaan in Nederland”. De conclusie van de verbalisant is dat het aannemelijk is dat het middel aluminiumfosfide van 33% in zijn geheel niet in Nederland verkocht wordt en ook niet gebruikt mag worden. Uit het dossier blijkt niet of het onderzoek ook ziet op biociden die wel toegelaten zijn op basis van een toelating elders in de Europese Unie.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat door medeverdachte Naam hotel een biocide is gebruikt waarvoor geen toelating was verleend. De vraag of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, kan daarom in het midden blijven. De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Feit 2: Overtreding artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.

De officier van justitie heeft, kort samengevat, aangevoerd dat gelet op de wijze waarop medeverdachte Naam hotel het werk moest verrichten er geen risico-inventarisatie heeft plaatsgevonden. Dat volgt uit de verklaringen van zowel Naam hotel als van verdachte over hoe de aluminiumfosfide is gebruikt. Uit de verklaring van medeverdachte medeverdachte 2 blijkt verder dat Naam hotel zonder verder toezicht zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uit deze verklaringen blijkt ook dat geen van de medewerkers, en dus ook niet Naam hotel (die het aluminiumfosfide gebruikte), is geïnformeerd over de risico’s en de wijze waarop de risico’s moesten worden beperkt.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat tussen Naam hotel B.V. en medeverdachte Naam hotel geen sprake was van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder a, sub 1, van de Arbeidsomstandighedenwet. Er was ook geen sprake van de situatie als bedoeld in dit artikel onder eerste lid onder a, sub 2. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sprake kan zijn geweest van een werkgever en een werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In artikel 1, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt bepaald dat – ook al is er geen arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling – er toch sprake kan zijn van een werkgever-werknemerrelatie in de zin van de wet, indien arbeid onder gezag wordt verricht. Een gezagsverhouding kan aanwezig worden geacht wanneer de werkgever het recht heeft toezicht uit te oefenen, leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven en de werknemer verplicht is een en ander te aanvaarden, ongeacht of dat recht ook geëffectueerd wordt dan wel die plicht wordt nagekomen. Voor de vraag of daar sprake van is, is ook de feitelijke situatie van belang.

Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat medeverdachte 1 gedurende een langere periode op afroep voor Naam hotel klusjes in het hostel verrichtte en daarvoor betaald kreeg. Naam hotel heeft verklaard dat hij vanaf het begin heeft geholpen en dat verdachte hem een contract wilde geven, maar dat niet mocht omdat hij toen geen verblijfsstatus had. Verdachte, eigenaar van Naam hotel, heeft verklaard dat hij Naam hotel heeft ingehuurd. Hij gaf Naam hotel bij het bestrijden van de bedwantsen aanwijzingen en instructies. Naam hotel kreeg van medeverdachte 2, de assistent-manager bij Naam hotel en verantwoordelijk voor het aansturen van het personeel en het schoonmaakteam, te horen wanneer hij kon komen en welke kamers hij moest behandelen. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat Naam hotel het gezag voerde over de werkzaamheden die Naam hotel uitvoerde en dat Naam hotel en Naam hotel ten tijde van de werkzaamheden aan te merken waren als werkgever en werknemer in de zin van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a sub 1 en onder b van de Arbeidsomstandighedenwet.

De rechtbank acht bewezen dat de bv Naam hotel, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. Zij heeft immers Naam hotel, die dus kan worden aangemerkt als een van haar werknemers, arbeid doen of laten verrichten, bestaande uit het met aluminiumfosfide bestrijden van bedwantsen, terwijl niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Zij moest redelijkerwijs weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van Naam hotel of van haar andere werknemers te verwachten was. Verdachte heeft aan deze verboden gedraging opdracht en feitelijk leiding gegeven.

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen aan verdachte wordt verweten bij het tweede opsommingsteken. Daar staat: de/het voorschrift(en) gesteld in artikel 3.5g lid 1 en/of 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijke atmosfeer (in de ruimten waar de bestrijdingsmiddelen werden toegepast), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemd besluit te begeven, werd die Naam hotel en/of (een) ander(en) niet permanent geobserveerd en/of werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die Naam hotel en/of (een) ander(en) bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden,

De feitelijke omschrijving (immers (…) hulp te bieden) is ontleend aan lid 4 van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer zich in een moeilijk toegankelijke ruimte moet begeven (zie bijvoorbeeld hof Arnhem-Leeuwarden 20 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5719, bevestigd in HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1053 (mestsilo Makkinga). Van een dergelijke situatie is in deze zaak geen sprake.

De leden 1 en 2 van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit luiden als volgt:

1. Indien kan worden vermoed dat de atmosfeer op een plaats of in een ruimte in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie, mag de werknemer zich alleen bevinden op die plaats of in die ruimte indien uit onderzoek blijkt dat het gevaar niet aanwezig is.

Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie aanwezig is, worden doeltreffende maatregelen genomen, zodat de werknemer zich zonder gevaren op die plaats of in die ruimte, bedoeld in het eerste lid, kan bevinden.

2. Er was door toepassing van aluminiumfosfide wél gevaar voor verstikking etc. aanwezig maar er is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat Naam hotel geen doeltreffende maatregelen als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit had kunnen treffen. Dat laatste is evenwel niet aan verdachte ten laste gelegd.

Feit 3: Artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (Beïnvloeding van getuige).

De officier van justitie heeft aangevoerd dat zowel uit de verklaring van verdachte als die van medeverdachte medeverdachte 2 en het WhatsAppbericht dat zij aan het personeel heeft verstuurd blijkt dat verdachte het personeel heeft beïnvloed omtrent het afleggen van een verklaring over de gebeurtenissen van 10 oktober 2018.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat bij verdachte sprake was van opzet of voorwaardelijk opzet om anderen te beïnvloeden. Uit het dossier blijkt dat verdachte aan medewerkers heeft verteld wat hij zelf ging verklaren. Hij heeft via medeverdachte 2 de medewerkers verzocht om geen uitlatingen te doen naar particulieren en media om te voorkomen dat al te veel negatieve publiciteit zou ontstaan over het hostel. Hij heeft zich nooit op zodanige wijze geuit dat hij de vrijheid van anderen heeft beïnvloed om naar waarheid of geweten te overstaan van een functionaris een verklaring af te leggen. Het bericht dat medeverdachte 2 heeft verstuurd aan andere medewerkers is niet zo door hem gedicteerd. Zijn verzoek had slechts de strekking pers en buren niet te woord te staan.

Het oordeel van de rechtbank

Uit het dossier volgt dat medeverdachte 2 op 10 oktober 2018 het volgende bericht naar “naam” heeft gewhatsappt (in de Nederlandse vertaling): “Zoals de meesten van jullie nu wel weten is de brandweer langs gekomen vanwege de ‘lucht’behandeling in de kamers 12 en 13. Sommige mensen die in een appartement waren boven het hostel zijn ziek geworden en dat heeft geleid tot het openen van de kamers 12 en 13 door de brandweer. Ze vonden het babyface vergif en hebben het verwijderd. Als er iemand komt die op zoek is naar antwoorden (gasten, de studenten, brandweer, politie, journalisten etc.), vraagt verdachte ons geen enkel antwoord te geven. Zeg dat je niets af weet van het vergif of welk Bedrijf dit in de kamers geplaatst heeft.”

Op de vraag van de politie hoe zij bij het verhaal is gekomen dat zij eerder had verteld, dat zij er niet bij was toen de kamers waren gedaan en dat toen zij op maandag in dienst kwam er tape om de deuren zat en het kennelijk in het weekend gebeurd was, heeft medeverdachte 2 geantwoord: “ verdachte heeft me geen duidelijke instructies gegeven wat dat betreft. Ik moest me van de domme houden en zeggen dat ik er niet bij was. Maar dat hing samen met de algemene instructies die iedereen heeft gehad. En dan bedoel ik het WhatsAppbericht aan alle medewerkers.”

Toen verdachte door de politie werd geconfronteerd met het hiervoor geciteerde WhatsApp-bericht heeft hij verklaard: “Dat is op mijn initiatief gebeurd alleen ik heb niet woord voor woord de tekst opgelezen. Ik heb willen voorkomen dat dit nieuws naar buiten kwam. Want de dag daarna heeft AT5 hier een artikel over geschreven en dat is heel vervelend voor een hostel want de mensen die lezen dat.” Op de vraag waarom het personeel niets tegen de politie mocht zeggen, heeft verdachte geantwoord dat het meer een algemeen bericht is en hij zich het verder niet kan herinneren.

De rechtbank is van oordeel dat hiermee onvoldoende is gebleken dat verdachte het doel had om de verklaringsvrijheid van het personeel tegenover de politie en andere functionarissen te beïnvloeden. Op basis van de in het dossier beschikbare stukken valt namelijk niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte de instructies heeft gegeven zoals medeverdachte 2 die in het WhatsApp-bericht heeft verwoord. Het dossier laat ruimte voor de verklaring van verdachte dat medeverdachte 2 de instructies van verdachte anders heeft opgevat dan verdachte heeft gezegd en bedoeld. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

  • Taakstraf van 240 uur.

  • Geldboete van €10.000.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^