HR herhaalt: beroep op overschrijding redelijke termijn kan niet voor het eerst in cassatie worden gedaan (conclusie AG anders)
/Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1443
Op 25 februari 2005 vond op Schiphol een overval plaats waarbij diamanten en sieraden ter waarde van ongeveer 73 miljoen dollar zijn weggenomen. Tijdens het opsporingsonderzoek is het vermoeden ontstaan dat er ook eerder op 10 februari 2005 een voorbereiding of poging tot een gewapende overval is geweest. Het onderzoek heeft echter niet geleid tot vervolging van verdachten. Naar aanleiding van nieuwe onderzoeksbevindingen is in 2013 een nieuw onderzoek gestart met onder meer telefoontaps en het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken). Daarnaast is er vanaf 2014 een traject van ruim twee jaar geweest waarin opsporingsambtenaren van het team Werken Onder Dekmantel stelselmatig informatie hebben ingewonnen (WOD-traject). Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de Verdachte en medeverdachten vervolgd.
De Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden wegens
Feit 1 primair: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2 primair: poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het hof heeft met betrekking tot de strafoplegging onder meer overwogen:
“De redelijke termijn is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat zowel de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg als die in hoger beroep dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Als aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet in deze zaak de aanhouding van Verdachte worden aangemerkt op 20 januari 2017. Het eindvonnis is gewezen op 28 januari 2019, zodat er sprake is van een overschrijding met acht dagen. De Verdachte heeft appel ingesteld op 4 februari 2019, terwijl het hof arrest wijst op 17 december 2021. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met ruim 10 maanden.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof over de duur van de overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling Hoge Raad
In het geval dat de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld in tegenwoordigheid van de Verdachte en/of zijn raadsman en op de terechtzitting niet een verweer is gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn, moet worden aangenomen dat de Verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd. Een klacht in cassatie over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop voorafgaand aan de bestreden uitspraak, kan in zo’n geval niet slagen. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.9.)
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 5 november 2021 en het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021 is de zaak behandeld in aanwezigheid van de Verdachte en zijn raadsman en is namens de Verdachte geen verweer gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep. Gelet op wat onder 2.2 is overwogen, stuit het cassatiemiddel daarop af.
Conclusie AG: anders
Bij de berechting van de zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is in de regel sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak. Indien de Verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort het geding in de regel met een einduitspraak te zijn afgerond binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel.
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden en heeft daarbij kennelijk tot uitgangspunt genomen dat de Verdachte niet in voorlopige hechtenis verkeerde, zodat de behandeling van de zaak telkens moest zijn afgerond binnen twee jaar. Omdat uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in deze zaak blijkt dat de Verdachte tijdens de procedure in eerste aanleg en hoger beroep met enige tussenpozen lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten, zoals ook in het middel wordt aangevoerd, is dat uitgangspunt niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.