HR herhaalt: betrekken van een niet tenlastegelegd feit bij de strafoplegging

Hoge Raad 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:112

Het hof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest het vonnis van de rechtbank Limburg bevestigd, behalve wat betreft de opgelegde straf, de strafmotivering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vier maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het bevestigde vonnis van de rechtbank bevat een veroordeling wegens de onder feit 1 en onder feit 2 bewezenverklaarde ‘diefstal’.

Het Hof heeft de verdachte bij bestreden arrest van 10 mei 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Het heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:

"Op te leggen straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:

- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- de omstandigheid dat het hier kennelijk gaat om vermogenscriminaliteit op professionele wijze, waardoor schade is berokkend aan gedupeerde winkeliers. Naar het oordeel van het hof blijken de criminele intenties van verdachte uit het groot aantal weggenomen goederen alsmede de herhaaldelijk (op 8 en 22 juli 2015) bij verdachte aangetroffen geprepareerde tassen en de op 22 juli 2015 bij verdachte aangetroffen kniptangen (dossierpagina's 24 en 33-34) en uit de omstandigheid dat andere veroordelingen van de verdachte betrekking hebben op soortgelijke feiten, telkens begaan in andere plaatsen;

- de omstandigheid dat de verdachte zich daar geen enkele rekenschap van heeft gegeven en uitsluitend heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.

Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:

- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2017, waaruit blijkt dat hij ter zake soortgelijke feiten onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld. Met name: vonnis politierechter Zwolle 20 mei 2016 (ter zake van meermalen gepleegde winkeldiefstal in de periode 13 februari 2016 tot en met 23 februari 2016 te Zwolle) en vonnis politierechter Maastricht 23 oktober 2015 (ter zake van diefstal in vereniging op 9 september 2015 te Weert en diefstal in vereniging op 4 mei 2015 te Stamproy).

- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.

Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van forse duur met zich brengt. Reeds daarom, in het bijzonder gelet op de recidive en de gebleken professionele misdaad, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als bepleit door de verdediging en door de advocaat-generaal gevorderd.

Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden."

Middel

Het middel klaagt over schending van de artikelen 359, vijfde lid, Sv en 415 Sv, aangezien het hof de strafoplegging onbegrijpelijk, althans ontoereikend heeft gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een uittreksel Justitiële Documentatie van 22 februari 2017 op naam van de verdachte. Voor zover hier van belang, vermeldt het uittreksel onder het opschrift 'volledig afgedane zaken betreffende misdrijven' het volgende:

- een veroordeling van de Politierechter Zwolle van 20 mei 2016 voor meerdere gekwalificeerde diefstallen gepleegd in de periode 13 februari 2016 tot en met 23 februari 2016, welke veroordeling onherroepelijk is geworden op 4 juni 2016;

- een veroordeling van de Politierechter Maastricht van 23 oktober 2015, voor een gekwalificeerde diefstal gepleegd op 9 september 2015 en een gekwalificeerde diefstal gepleegd op 4 mei 2015, welke veroordeling onherroepelijk is geworden op 7 november 2015.

In zijn arrest van 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, heeft de Hoge Raad enige overwegingen gewijd aan het betrekken van een niet tenlastegelegd feit bij de strafoplegging. Deze overwegingen luiden:

"2.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.

2.4.2. Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit - bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.

Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd."

De weergegeven overwegingen houden in dat het Hof bij de strafoplegging heeft betrokken dat het gaat om "professionele misdaad", hetgeen het Hof onder meer heeft afgeleid uit de omstandigheid dat "andere veroordelingen van de verdachte betrekking hebben op soortgelijke feiten, telkens begaan in andere plaatsen" en dat sprake is van "recidive". Daarmee heeft het Hof hetgeen eerder is vooropgesteld niet miskend. Het Hof heeft de strafoplegging ook overigens toereikend gemotiveerd.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^