HR herhaalt dat bij aanhoudingsverzoek belangenafweging moet worden gemaakt
/Hoge Raad 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:974
De verdachte is bij arrest van 21 december 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van twintig uren met een proeftijd van twee jaren.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Mantz, advocaat te Den Haag, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De raadsman merkt het volgende op:
Mijn cliënt stelt dat hij geen dagvaarding voor de zitting van vandaag heeft ontvangen en hij heeft mij gemachtigd om een verzoek tot aanhouding te doen.
Mijn cliënt is wel op de hoogte van de zitting, omdat ik hem hier vanmiddag rond 14.00 uur van op de hoogte heb gesteld.
In reactie hierop deelt de advocaat-generaal het volgende mede:
De dagvaarding is conform de wettelijke betekeningsvereisten op correcte wijze aan de verdachte betekend. Ik neem de wens van de verdachte dat hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken, niet serieus. Ik verzoek het hof dan ook om het aanhoudingsverzoek af te wijzen.
Voorts hoor ik de raadsman niet zeggen dat hij door de verdachte bepaaldelijk gemachtigd is.
De raadsman merkt het volgende op:
Ik ben wel degelijk bepaaldelijk gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren. Hij wil alleen gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht en daarom verzoek ik om aanhouding.
De voorzitter constateert dat tevergeefs is getracht de dagvaarding aan de verdachte op zijn gba-adres uit te reiken. De dagvaarding is derhalve aan de griffier betekend, waarna een afschrift van de dagvaarding naar het gba-adres van de verdachte is verzonden.
De voorzitter deelt - na kort onderling beraad - als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen, reeds vanwege het feit dat het verzoek niet dan wel onvoldoende is onderbouwd."
Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden in afwezigheid van de verdachte, maar in aanwezigheid van de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman, en is het gesloten.
Middel
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
Beoordeling Hoge Raad
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het Hof deze afweging van belangen heeft gemaakt, terwijl het ook niet is ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.