HR herhaalt: enkel niet kunnen vaststellen of ook een ander voordeel had, is geen reden voor hoofdelijke betalingsverplichting
/Hoge Raad 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:335
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 30 maart 2015 de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 28.158, 13.
Middel
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de beslissing tot oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting ontoereikend heeft gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Art. 36e, zevende lid, Sr voorziet daarbij in het opleggen van een individuele verplichting tot betaling van het totale geschatte bedrag aan voordeel dat door twee of meer verenigde personen uit een door hen gepleegd strafbaar feit wederrechtelijk is verkregen.
Met de daarin voorziene regeling van een hoofdelijke betalingsverplichting is niet beoogd af te doen aan het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel. Het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting voor het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zonder dat is kunnen worden vastgesteld dat de 'schuldenaar' dat voordeel heeft verkregen, zal doorgaans in strijd zijn met het uitgangspunt dat slechts voordeel kan worden ontnomen dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Alleen indien het verkregen wederrechtelijk voordeel als 'gemeenschappelijk voordeel' kan worden aangemerkt waarover ieder van de mededaders kan beschikken of heeft kunnen beschikken, tast oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting het karakter van de ontnemingsmaatregel niet aan.
Dit 'gemeenschappelijk voordeel' kan dan aan ieder van de mededaders voor het geheel worden toegerekend. Indien door twee of meer personen een strafbaar feit is gepleegd dat wederrechtelijk voordeel heeft opgeleverd, kan daaraan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het verkregen voordeel als 'gemeenschappelijk voordeel' moet worden aangemerkt. Het hangt af van de omstandigheden van het geval wanneer daarvan sprake zal zijn. (Vgl. HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:884, NJ 2015/325.)
Het Hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepteelt geschat op € 28.158,13 en heeft aan de betrokkene een hoofdelijke betalingsverplichting opgelegd ter ontneming van dat bedrag. Gelet op hetgeen is overwogen is het oordeel van het Hof dat art. 36e, zevende lid, Sr kan worden toegepast, welk oordeel enkel gebaseerd is op de overweging dat "niet [kan] worden vastgesteld of en in hoeverre voordeel mede door een ander of anderen dan veroordeelde is genoten", ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.