HR herhaalt: indien strafmotivering i.s.m. art. 359.6 Sv geen opgave bevat van redenen die i.h.b. hebben geleid tot keuze van opleggen van vrijheidsbenemende straf leidt dat verzuim tot nietigheid

Hoge Raad 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1979

Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 30 april 2018 bevestigd. De Politierechter heeft de verdachte ter zake van “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf dagen. De Politierechter heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:

"De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een politieagent. Dit is een ernstig strafbaar feit, waardoor de verbalisant in kwestie zich in zijn goede eer en naam aangetast voelde.

In het nadeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat hij, blijkens het op zijn naam staande uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 23 april 2018, al meerdere malen eerder is veroordeeld voor ditzelfde feit. Sterker nog, de vordering tenuitvoerlegging ziet ook op een veroordeling wegens belediging. Hij wist dus dat hij zijn onvrede niet op deze manier moest uiten. Kennelijk heeft de verdachte geen lering getrokken uit eerdere veroordelingen, want het heeft hem er niet van weerhouden onderhavig feit te plegen. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of het opleggen van een voorwaardelijke geldboete zijn daarom een gepasseerd station. Het verweer van de raadsvrouw zal dan ook niet worden gevolgd.

In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, gelet op de veroordeling door de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 januari 2018.”

In zijn arrest heeft het Hof het volgende overwogen:

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter.

Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf al in een andere strafzaak ten uitvoer is gelegd en dat de vordering tot tenuitvoerlegging daarom moet worden afgewezen.

Het door de raadsvrouw ingenomen doch niet stukken onderbouwde standpunt brengt het hof niet tot een ander oordeel omtrent de tenuitvoerlegging. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn ook overigens geen verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte deze voorwaardelijke straf reeds geheel uit heeft gezeten. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de omstandigheid dat een vordering tot tenuitvoerlegging zou kunnen leiden rot meerdere executoriale titels ter zake van de tenuitvoerlegging van één en dezelfde voorwaardelijke opgelegde straf, de belangen van de veroordeelde niet schaadt, aangezien een voorwaardelijke straf niet meer dan één maal kan worden geëxecuteerd.

Het vonnis waarvan beroep dient derhalve te worden bevestigd.”

Middel

Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.

Beoordeling Hoge Raad

Deze overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).

Het middel is terecht voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^