HR herhaalt overwegingen m.b.t. Promis-werkwijze
/Hoge Raad 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:440
De verdachte is wegens 1, 2 en 3 “de voortgezette handeling van: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en poging tot afpersing en mishandeling” en 4. “mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Deze bewezenverklaring steunt - met inbegrip van voetnoten - op de volgende bewijsvoering, waarbij gebruik is gemaakt van de zogenoemde Promis-werkwijze:
“Mensenhandel noot 1
Uit de aangifte van Ronald slachtoffer volgt dat hij, vanwege zijn relatie met prostituee betrokkene 1, werd gedwongen tot betaling van €5.000 aan verdachte en dat hij, bij het uitblijven van die betaling, van zijn vrijheid is beroofd en is mishandeld. noot 2 De door slachtoffer genoemde reden voor het betalen van voornoemd geldbedrag - kort gezegd het vrijkopen van zijn vriendin - wijkt af van het verhaal van verdachte. Hij heeft daar namelijk zelf over verklaard dat slachtoffer geld en goederen had afgenomen van betrokkene 2, zijn vriendin, en dat slachtoffer hiervoor een vergoeding zou betalen van €5.000. Hoewel ook de versie van verdachte geen rechtvaardiging oplevert voor zijn handelen, acht het hof het door hem gestelde motief niet aannemelijk. Het is immers niet alleen slachtoffer die spreekt over het betalen van geld voor betrokkene 1, maar ook betrokkene 1 heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat slachtoffer “losgeld” voor haar moest betalen. Volgens betrokkene 1 ging het daarbij om een bedrag van €5.000. Verder heeft betrokkene 1 verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat, als slachtoffer niet zou betalen, hij ervoor zou zorgen dat betrokkene 1 weg zou zijn, zou verdwijnen of dat hij betrokkene 1 misschien wel zou doorverkopen. noot 3 Naar het oordeel van het hof was verdachte derhalve doende om betrokkene 1 letterlijk - goedschiks of kwaadschiks - aan slachtoffer te verkopen.
Voetnoten
1. Het hof verwijst, tenzij anders vermeld, naar het onderzoeksdossier “24RUS” van de politie, regio Limburg-Zuid, district Heerlen, afdeling recherche, met proces-verbaalnummer 2011066583, doorgenummerde pagina’s 1-1216.
2. Proces-verbaal van aangifte, p. 63-69.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 102 (onderaan) en p. 103 (eerste helft).”
Middel
Het eerste middel klaagt dat het hof in strijd met art. 365a, tweede lid, Sv het verkort arrest niet heeft aangevuld met de gebezigde bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, tweede en derde lid, Sv.
Beoordeling Hoge Raad
In zijn arrest van 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zogenoemde Promis-werkwijze op zichzelf niet onverenigbaar is met de wettelijke voorschriften ten aanzien van de bewijsmotivering. Daarbij heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“5.5.2. De werkwijze die het Hof in de onderhavige zaak ten aanzien van de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. In beginsel is die werkwijze niet in strijd met art. 359, derde lid, Sv. (...)
5.6.1. Dat in die werkwijze de redengevende inhoud van een bewijsmiddel - zoals hetgeen een getuige heeft waargenomen of ondervonden, of hetgeen een opsporingsambtenaar heeft gerelateerd omtrent zijn bevindingen - zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met genoemd motiveringsvoorschrift. Daarbij zal uiteraard de redengevend geachte inhoud van het bewijsmiddel geen geweld mogen worden aangedaan.
Wel zullen de redengevende feiten en omstandigheden moeten worden onderscheiden van gevolgtrekkingen - geheel of ten dele van feitelijke aard - die de rechter aan die feiten en omstandigheden verbindt. Waar met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is aan het wettelijk motiveringsvereiste niet voldaan. In dit verband moet ook worden benadrukt dat het bij deze werkwijze noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.
5.6.2. Terzijde zij hier opgemerkt dat een bewijsmotivering in de vorm van een bewijsredenering als de onderhavige het gevaar in zich bergt dat niet alle onderdelen van de bewezenverklaring genoegzaam worden gemotiveerd, doordat die redenering te zeer wordt afgestemd op hetgeen de verdachte tegen het hem gemaakte verwijt heeft ingebracht. (...)”
Aangezien - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - de bewezenverklaring onder 1 tot en met 3, voor zover inhoudende dat de verdachte op de in de bewezenverklaring vermelde tijd en plaats alle in de bewezenverklaring omschreven gedragingen heeft verricht, niet zonder meer uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
De klacht is gegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.