HR herhaalt overwegingen m.b.t. voorwaarden voor gebruik van redengevende f&o voor bewezenverklaring, die niet in b.m. zijn vermeld

Hoge Raad 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1958

De verdachte is in 2006 samen met zijn broer een overeenkomst aangegaan met betrokkene 1 om vanaf 2007 garnalen van betrokkene 1 te pellen. Voor het pellen van de garnalen hebben de verdachte en zijn broer in Marokko A S.A.R.L. (hierna: A ) opgericht, waarvan zij ieder voor de helft aandeelhouder waren. In 2008 hebben de verdachte en zijn broer hun aandelen in A verkocht aan B A.G. (hierna: B ), een door hen in Liechtenstein opgerichte rechtspersoon waarvan zij indirect ieder voor de helft aandeelhouder waren.

De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk onjuist laten doen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007, omdat daarin de omzet en winst behaald met het pellen van de garnalen voor betrokkene 1 gedeeltelijk niet zijn aangegeven. Verder is de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk onvolledig laten doen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008, omdat daarin de winst behaald met de verkoop van de aandelen in A aan B niet is aangegeven.

De verdachte is door het gerechtshof Amsterdam vrijgesproken van het onder 1, 4, 5 en 6 tenlastegelegde. Voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde, telkens “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven”, is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €75.000 subsidiair 365 dagen hechtenis.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"2. hij op 11 september 2009 te Volendam (gemeente Edam-Volendam) opzettelijk een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2007 (D 03) onvolledig heeft laten doen, immers heeft verdachte opzettelijk op het bij de Belastingdienst te Zaandam ingeleverde aangiftebiljet over het jaar 2007, een te laag belastbaar inkomen/(verzamel)inkomen doen laten vermelden, immers is de omzet en winst die behaald is met de garnalenpelwerkzaamheden als bedoeld in het pelcontract tussen verdachte en betrokkene 1 (D-14) gedeeltelijk niet aangegeven, terwijl dat feit er toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;

3. hij op 11 juni 2010 te Volendam (gemeente Edam-Volendam) opzettelijk een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2008 (D 03a) onvolledig heeft laten doen, immers heeft verdachte opzettelijk op het bij de Belastingdienst te Zaandam ingeleverde aangiftebiljet over het jaar 2008, te weinig inkomen uit aanmerkelijk belang doen laten vermelden, immers

- is er geen inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven, terwijl er wel inkomen uit aanmerkelijk belang tot een bedrag van euro 83.000 (D122), althans enig inkomen uit aanmerkelijk belang is genoten wegens de verkoop van de aandelen A S.A.R.L. aan B op 8 januari 2008 terwijl dat feit er toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven."

Middel

Het tweede middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 3 niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid. Het middel voert daartoe onder meer aan dat de bewezenverklaring van het opzettelijk onvolledig laten doen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008 door zijn belastingadviseur, door het Hof onvoldoende met redenen is omkleed.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging

(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en

(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70).

Blijkens het overwogene heeft het Hof aan zijn oordeel dat de verdachte opzettelijk de aangifte inkomstenbelasting over 2008 onvolledig heeft laten doen door belastingadviseur getuige 2, mede redengevend geacht de omstandigheid dat de verdachte getuige 2 niet heeft geïnformeerd over het aanmerkelijk belang in A. Het Hof heeft evenwel verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het deze omstandigheid heeft ontleend.

Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^