HR herhaalt: rechter kan gevolgen verbinden aan omstandigheid dat aanhoudingsverzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd indien hij omstandigheden niet z.m. aannemelijk acht

Hoge Raad 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:271

De verdachte is bij arrest van 24 augustus 2018 door het Gerechtshof Amsterdam wegens

1. ‘handelen in strijd met artikel 3.8 eerste lid van de Wet Luchtvaart’;

2. ‘handelen in strijd met paragraaf SERA 5005 van de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 923/2012 van de Europese Commissie’;

3. ‘handelen in strijd met artikel 2.1 eerste lid van de Wet Luchtvaart’;

4. ‘handelen in strijd met artikel 4.8 van de Wet Luchtvaart’ en

5. ‘handelen in strijd met artikel 7.4 Wet Luchtvaart’

veroordeeld tot

een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis waarvan 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren (feit 1);

een taakstraf van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis (feit 2);

een taakstraf van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis (feit 3);

een geldboete van €200 subsidiair 4 dagen hechtenis (feit 4) en

een taakstraf van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden te verrichten als lid van het boordpersoneel voor de duur van 9 maanden (feit 5).

De verdachte is gedagvaard om ter terechtzitting van het hof te verschijnen op vrijdag 10 augustus 2018 te 09.00 uur.

Op maandag 6 augustus 2018, om 15.11 uur, heeft de raadsvrouw van de verdachte de strafgriffie van het hof een fax gestuurd met de volgende inhoud:

“Vandaag ontving ik het bericht dat cliënt verdachte opgenomen ligt in het OLVG wegens een gevaarlijke longontsteking. De verwachting is nu wel dat hij later deze week naar huis mag, maar dat hij nog niet in staat zal zijn de zitting aanstaande vrijdag bij te wonen. Ik verzocht de advocaat-generaal daarom om aanhouding en om de zaak op een nieuwe zitting te plannen.”

De volgende ochtend, dinsdag 7 augustus 2018, om 9.02 uur, is namens de voorzitter van het hof aan de raadsvrouw naar aanleiding van haar fax van 6 augustus 2018 per e-mail verzocht ‘een medische verklaring toe te zenden’.

Op donderdag 9 augustus 2018, om 14.10 uur, heeft de raadsvrouw een medische verklaring betreffende de verdachte van 8 augustus 2018 van betrokkene 1, huisarts, naar het hof gefaxt. Deze verklaring houdt het volgende in:

“Hierbij deel ik u mede dat bovenstaande patiënt zich in verband met een medische aandoening heeft gemeld bij onze praktijk en daar momenteel voor onder behandeling is.”

Diezelfde middag, om 16.22 uur, is de raadsvrouw namens het hof per e-mail meegedeeld dat het hof ‘de verklaring onvoldoende vindt om de behandeling van de zaak op voorhand aan te houden’. De raadsvrouw is tevens te verstaan gegeven dat de zaak ‘morgen zodoende vooralsnog inhoudelijk (zal worden) behandeld’.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van vrijdag 10 augustus 2018 houdt in dat de verdachte niet is verschenen. Het vermeldt voorts, voor zover hier van belang:

Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.J. Sneller, advocaat te Amsterdam, die mededeelt dat de verdachte op de hoogte is van de zitting.

“De raadsvrouw deelt mede:

“In navolging van mijn op voorhand gedane aanhoudingsverzoek, wil ik ook nu een verzoek tot aanhouding doen. Afgelopen maandag ben ik door de verdachte gebeld met de mededeling dat hij in het ziekenhuis lag. Toen ik vroeg om een medische verklaring moest hij heel hard hoesten, had hij last van zuurstofgebrek en hing hij op. Ik heb wel een foto van zijn ziekenhuispolsbandje ontvangen. Woensdag heb ik wederom contact met hem gehad. Hij was toen thuis en er zou die middag een huisarts langs komen. De huisarts heeft de medische verklaring opgesteld. Een uitgebreidere medische verklaring dan huisarts heeft gegeven, mag de huisarts niet opstellen.

“De voorzitter merkt op dat zij uit de medische verklaring van 8 augustus 2018 die het hof voorafgaand aan de zitting van heden heeft ontvangen en die in het dossier is gevoegd, niet kan opmaken dat de verdachte niet in staat is ter terechtzitting te verschijnen.

“De raadsvrouw deelt mede dat de huisarts niet meer mag opschrijven in de medische verklaring dan hij reeds gedaan heeft.

“De advocaat-generaal stelt zich op het volgende standpunt:

“Uit de medische verklaring blijkt enkel dat de verdachte vanwege een medische aandoening onder behandeling is bij de huisarts. De verklaring bevat geen concrete conclusies. De raadsvrouw heeft een helder verhaal en ik heb geen reden hieraan te twijfelen. De raadsvrouw geeft aan dat de verdachte bij de behandeling aanwezig wil zijn, maar dat hij verhinderd is, dus ik stel voor het aanhoudingsverzoek te honoreren.

“Het hof trekt zich terug voor beraad.

“Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:

“Het hof wijst het verzoek tot aanhouding af. Uit de medische verklaring die het hof voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen blijkt niet dat de verdachte niet in staat is vandaag bij de behandeling aanwezig te zijn. Uit de verklaring blijkt slechts dat de verdachte onder behandeling is bij de huisarts. Het hof zal de zaak vandaag inhoudelijk behandelen.”

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder het volgende in:

De raadsvrouw deelt mede:

In navolging van mijn op voorhand gedane aanhoudingsverzoek, wil ik ook nu een verzoek tot aanhouding doen. Afgelopen maandag ben ik door de verdachte gebeld met de mededeling dat hij in het ziekenhuis lag. Toen ik vroeg om een medische verklaring moest hij heel hard hoesten, had hij last van zuurstofgebrek en hing hij op. Ik heb wel een foto van zijn ziekenhuispolsbandje ontvangen. Woensdag heb ik wederom contact met hem gehad. Hij was toen thuis en er zou die middag een huisarts langs komen. De huisarts heeft de medische verklaring opgesteld. Een uitgebreidere medische verklaring dan huisarts heeft gegeven, mag de huisarts niet opstellen. (...)

De advocaat-generaal stelt zich op het volgende standpunt:

Uit de medische verklaring blijkt enkel dat de verdachte vanwege een medische aandoening onder behandeling is bij de huisarts. De verklaring bevat geen concrete conclusies. De raadsvrouw heeft een helder verhaal en ik heb geen reden hieraan te twijfelen. De raadsvrouw geeft aan dat de verdachte bij de behandeling aanwezig wil zijn, maar dat hij verhinderd is, dus ik stel voor het aanhoudingsverzoek te honoreren.

Het hof trekt zich terug voor beraad.

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:

Het hof wijst het verzoek tot aanhouding af. Uit de medische verklaring die het hof voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen blijkt niet dat de verdachte niet in staat is vandaag bij de behandeling aanwezig te zijn. Uit de verklaring blijkt slechts dat de verdachte onder behandeling is bij de huisarts.”

Volgens dat proces-verbaal is daarna verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte, heeft het onderzoek op de terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.

Middel

Het middel klaagt dat het recht – in het bijzonder artikel 6 EVRM – is geschonden doordat het gerechtshof ten onrechte het verzoek van de verdachte om bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig te zijn, heeft afgewezen.

Beoordeling Hoge Raad

In zijn arrest van 16 oktober 2018 ECLI:NL:HR:2018:1934 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:

In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan. (…)

In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst.”

In het licht van het voorgaande is, gelet op de inhoud van de stukken en op het verhandelde ter terechtzitting, de bestreden beslissing onbegrijpelijk gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat uit de overgelegde medische verklaring niet blijkt dat de verdachte niet in staat is bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig te zijn, brengt niet mee dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.

Het cassatiemiddel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^