HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t de mogelijkheid een taakstraf op te leggen aan verdachte die woonachtig is in ander EU-land
/Hoge Raad 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1066
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek wegens poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking (feit 1) en medeplegen van in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen (feit 2).
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
- als verklaring van de verdachte:
“Ik woon in Roemenië. Ik heb geen werk. Daarom ben ik nu ook weer naar Nederland gekomen. Ik wil hier legaal komen werken. Een kennis van mij woont in Den Haag, hij heeft mij beloofd dat hij mij zou helpen. Ik kan aan de slag bij hetzelfde bedrijf waar hij ook werkt.”
- als hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht:
“Mijn cliënt is in hoger beroep verschenen. Hij is bereid om de consequenties te ondergaan en om te werken. Die kans moet worden geboden aan mijn cliënt. In Roemenië is het heel zwaar. De oproep voor de taakstraf kan naar mijn kantooradres. Ik heb goed contact met cliënt. (...) Mijn cliënt is teruggekomen naar Nederland om verantwoording af te leggen over zijn daden. Ik verzoek u cliënt het voordeel van de twijfel te geven.”
2.3.1 Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking” en 2. “medeplegen van in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken.
2.3.2 Het Hof heeft de opgelegde straf onder meer als volgt gemotiveerd:
“Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op 16 mei 2016 geprobeerd in te breken in een (zee)container op het terrein van het bedrijf [A] . Voorts heeft verdachte zich diezelfde nacht samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan erfvredebreuk bij het bedrijf [B] . Door aldus te handelen is bij voornoemde bedrijven schade, hinder en ergernis veroorzaakt. Verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van eigen financieel gewin en hij heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 november 2017 blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel is verdachte na het plegen van de onderhavige feiten onherroepelijk veroordeeld ter zake van schuldheling. Het hof zal hiermee bij de strafoplegging geen rekening houden.
Het hof heeft bij de strafoplegging - voor zover mogelijk - aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtbanken en de hoven. Op een inbraak in een bedrijfspand staat in deze oriëntatiepunten een taakstraf voor de duur van 120 uren vermeld. Voor het wederrechtelijk binnendringen van een besloten erf is geen oriëntatiepunt voorhanden.
Het hof overweegt dat de oplegging van een namens de verdachte verzochte werkstraf in beginsel passend en geboden zou kunnen worden geacht. Het hof ziet daar evenwel van af op de grond dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zodat met hem geen afspraken met de Reclassering kunnen worden gemaakt over de tenuitvoerlegging van een dergelijke straf. Het hof overweegt in dit verband dat de opmerking van de raadsman ter terechtzitting dat de verdachte via zijn kantoor bereikbaar zou zijn, onvoldoende zekerheid biedt dat de verdachte zich langs die weg bereikbaar zal houden.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf (...) passend en geboden.”
Middel
Het middel klaagt over de strafoplegging, in het bijzonder over de overweging van het Hof dat het geen taakstraf zal opleggen “op de grond dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zodat met hem geen afspraken met de Reclassering kunnen worden gemaakt over de tenuitvoerlegging van een dergelijke straf”.
Beoordeling Hoge Raad
De enkele omstandigheid dat de verdachte in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland woonachtig is, staat niet in de weg aan de oplegging van een taakstraf. Gelet op het toepasselijke juridisch kader - de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties en het Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen - belet die enkele omstandigheid immers op zichzelf niet de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat (vgl. HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46). Die enkele omstandigheid belet evenmin de tenuitvoerlegging van een taakstraf in Nederland.
Het Hof heeft met de overweging dat het geen taakstraf aan de verdachte zal opleggen omdat vanwege het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland geen afspraken kunnen worden gemaakt met de Reclassering over de tenuitvoerlegging van een taakstraf, kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat reeds de enkele omstandigheid dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland in het onderhavige geval in de weg staat aan de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een taakstraf in Nederland dan wel in Roemenië. Dat oordeel is, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld met betrekking tot de mogelijkheid om een taakstraf die is opgelegd aan een bewoner van een andere lidstaat van de Europese Unie ten uitvoer te leggen in Nederland dan wel in een andere lidstaat, niet zonder meer begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat de in Roemenië woonachtige verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard weer naar Nederland te zijn gekomen om hier te werken. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.