HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. vereisten voor veroordeling voor bedreiging

Hoge Raad 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:44

De verdachte is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis wegens bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting (feit 1) en opzetheling (feit 2 en 3).

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer het volgende overwogen:

3. Oordeel van het hof ten aanzien van feit 1

3.1 Voorwaardelijk opzet

De verdachte heeft e-mailberichten met een zeer indringende inhoud naar getuige gestuurd waarin hij deed voorkomen dat hij een jongen in zijn woning gegijzeld hield. Tevens heeft de verdachte foto’s naar getuige gestuurd met een - naar achteraf is gebleken - in scène gezette gijzeling en ‘boobytrap’, kennelijk om de inhoud van zijn e-mails kracht bij te zetten. Gelet op de aard en de inhoud van de e-mails in combinatie met hetgeen op de foto’s is afgebeeld, is naar het oordeel van het hof sprake van een minst genomen aanmerkelijke kans dat getuige hiermee naar de politie zou gaan. De omstandigheid dat de verdachte in zijn e-mails aan getuige (meermaals) tegen haar heeft gezegd dat zij niet naar de politie moest gaan, duidt op wetenschap van die aanmerkelijke kans bij de verdachte. Dat de verdachte getuige met deze bewoordingen lijkt te ontmoedigen om naar aanleiding van zijn mededelingen contact op te nemen met de politie, doet niets af aan deze kans. Integendeel, in het licht van de zeer dreigende inhoud van de berichten en de foto’s kan bezwaarlijk worden betoogd dat getuige aan deze ontmoedigende opmerkingen van de verdachte redelijkerwijs gehoor zou geven. Dit gegeven leidt voorts tot de slotsom dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat getuige de politie zou benaderen tevens bewust heeft aanvaard. Dat de e-mails en foto’s slechts zouden zijn bedoeld als ‘geintje’, zoals de verdachte heeft verklaard, komt op geen enkele wijze in de inhoud daarvan tot uitdrukking, noch in de opdringerige wijze waarop de verdachte zich tot getuige heeft gericht.

3.2 Redelijke vrees

De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de algemene woordkeuze van de uitlatingen van de verdachte (zoals: ‘iedere politieagent’) en de omstandigheid dat de uitlatingen niet direct door de verdachte tegen de politie zijn geuit, bij de politie niet de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat een politieambtenaar het leven zouden kunnen verliezen. Uit het gegeven dat de politie niet direct heeft ingegrepen, blijkt naar het oordeel van de raadsman voorts dat bij de politie daadwerkelijk geen redelijke vrees is ontstaan.

Het hof volgt de raadsman niet in dat standpunt. Gelet op de inhoud van de berichten - te weten: dat getuige een explosie veroorzaakt indien zij de politie informeert, iedere politieagent die naar de woning van de verdachte komt zal worden ‘opgeblazen’ en dat hij ‘de boel’ met één telefoontje kan opblazen - alsmede de foto’s met daarop afgebeeld de voordeur van de verdachte met daaraan vastgemaakt twee gasflessen waaraan een mobiele telefoon is verbonden, is sprake van een voldoende concrete dreiging met een explosie gericht aan de agenten die zich naar de woning van de verdachte zouden begeven. De omstandigheid dat de politie alvorens de woning te betreden en de verdachte aan te houden een observatieteam heeft ingeschakeld om de woning onder controle te houden, duidt er op dat door de politie ook uiterste voorzichtigheid is betracht. Hieruit volgt dat de politie de e-mails en de foto’s van de verdachte zeer serieus heeft genomen. De opvatting dat uit dit beheerste optreden ook maar enigszins kan worden afgeleid dat de politie de ernst van de dreigingen afkomstig van de verdachte heeft gerelativeerd, is naar het oordeel van het hof volstrekt speculatief.

Voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat geen sprake kan zijn geweest van een bedreiging, op de grond dat niet blijkt dat de politie zich daadwerkelijk door de uitlatingen van de verdachte bedreigd voelde, geldt dat die stelling geen steun vindt in het recht.

Het hof verwerpt in zoverre de verweren. Wel is het hof met de raadsman van oordeel dat de bedreiging van anderen dan politieambtenaren niet bewezen kan worden, nu, voor zover het getuige betreft, de bedreigende woorden niet tegen haar zijn gericht en de overige in de tenlastelegging genoemde personen niet op de hoogte zijn geraakt van de bedreigingen.”

Middel

Het middel richt zich tegen de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging als bedoeld in art. 285, eerste lid, Sr.

Beoordeling Hoge Raad

Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252).

Het Hof heeft, niet onbegrijpelijk, vastgesteld dat blijkens de inhoud van de door de verdachte aan getuige gestuurde berichten en foto’s sprake was van “een voldoende concrete dreiging met een explosie gericht aan de agenten die zich naar de woning van de verdachte zouden begeven”, dat getuige de politie daarvan op de hoogte heeft gesteld waarbij “de politie de e-mails en de foto’s van de verdachte zeer serieus heeft genomen” en de politie een observatieteam heeft ingeschakeld. Het Hof heeft voorts, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, geoordeeld dat de verdachte, gelet op de zeer dreigende inhoud van de berichten en foto’s, bewust de minst genomen aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat getuige met die berichten en foto’s naar de politie zou gaan.

Gelet hierop en in aanmerking genomen wat onder 2.3 is vooropgesteld, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte “iedere politieagent die bij de verdachte komt” heeft bedreigd op de wijze als bewezenverklaard, niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip ‘bedreiging’ als bedoeld in art. 285 Sr en is het niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte zijn berichten, met foto’s, niet rechtstreeks naar de politie heeft verzonden en dat tevoren niet vaststaat welke bepaalde politieagenten naar de woning zouden komen, maakt dat niet anders.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^