HR komt niet terug op eerdere rechtspraak over moment van tijdig per e-mail verzonden schriftelijke volmacht aan griffiemedewerker tot aanwenden rechtsmiddel
/Hoge Raad 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:308
Bij arrest van 12 mei 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2016 met parketnummer 16-060184-16.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is evenwel pas na sluitingstijd van de griffie op de laatste dag van deze termijn ingesteld, derhalve na het verstrijken van die termijn. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
Middel
Het middel klaagt dat ’s hofs beslissing de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
Blijkens de toelichting valt het middel uiteen in een primaire, een subsidiaire en een meer subsidiaire klacht. Primair klaagt het middel dat het oordeel van het hof dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld niet zonder meer begrijpelijk is in het licht van zijn tijdige verschijning ter griffie, zij het onfortuinlijk genoeg die van de verkeerde rechtbank. Subsidiair behelst het middel de klacht dat de bestreden uitspraak geen feitelijke vaststelling inhoudt over de sluitingstijd van de griffie van de rechtbank Midden-Nederland, zodat het oordeel dat de verdachte pas na sluitingstijd van die griffie hoger beroep heeft ingesteld niet zonder meer begrijpelijk is. Meer subsidiair bestrijdt de steller van het middel de jurisprudentie van de Hoge Raad waarin het einde van de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden, is gebonden aan het laatste tijdstip waarop de griffie van het gerecht geopend is of geopend behoort te zijn.
Beoordeling Hoge Raad
Volgens art. 449 in verbinding met art. 450 Sv wordt, voor zover hier van belang, hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt of een door hem daartoe gevolmachtigde, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven, van welke verklaring ingevolge art. 451 Sv door de griffier een akte wordt opgemaakt. De mogelijkheid om door het afleggen van zo een verklaring een rechtsmiddel aan te wenden is gebonden aan de uren waarop de griffie van het gerecht ingevolge het daarop betrekking hebbende reglement geopend is of geopend behoort te zijn. Dit brengt mee dat een per e-mailbericht verzonden schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 450 Sv aan een griffiemedewerker tot het voor de verdachte aanwenden van een rechtsmiddel slechts dan kan worden aangemerkt als binnen de beroepstermijn ingediend, indien deze volmacht ter griffie is binnengekomen vóór sluiting van de griffie op de laatste dag van deze termijn. (Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:231.) De Hoge Raad ziet, anders dan in de schriftuur wordt aangevoerd, geen aanleiding op deze rechtspraak terug te komen.
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen vastgesteld dat de verdachte het hoger beroep pas na sluitingstijd van de griffie op de laatste dag van de beroepstermijn en derhalve na het verstrijken van deze termijn heeft ingesteld. Op basis van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het e-mailbericht van de verdachte, inhoudende de verklaring hoger beroep in te stellen, op 2 december 2016 om 19:46 uur is verzonden aan de Rechtbank Midden-Nederland, terwijl art. 2 van het Bestuursreglement van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2013 (Stcrt. 2013, 2348) inhoudt dat de griffies van het gerecht van maandag tot en met vrijdag van 8:30 uur tot 17:00 uur zijn geopend.
Daaraan kan niet afdoen de enkele omstandigheid dat - naar de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard - de verdachte op diezelfde dag bij de Rechtbank in Maastricht zou zijn geweest en aldaar heeft geprobeerd hoger beroep in te stellen, terwijl de beslissing is gegeven door de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht. Het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep dient ingevolge art. 449, eerste lid, Sv immers te geschieden door een verklaring af te leggen op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.